Proeftoets 2 V4 periode 2 imperfecto - indefinido

Proeftoets V4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets V4

Slide 1 - Tekstslide

Ayer . . . . . . para español.
timer
0:20
A
estudiasteis
B
estudiabais

Slide 2 - Quizvraag

Anoche no . . . . . . salir.
timer
0:15
A
pudimos
B
podíamos

Slide 3 - Quizvraag

Antes del confinamiento (= lockdown) muchos alumnos del HLZ . . . . . . un bocadillo en Hergo
timer
0:20
A
compraron
B
compraban

Slide 4 - Quizvraag

La profe MUN . . . . . en el año 1978
timer
0:15
A
nació
B
nacía

Slide 5 - Quizvraag

De pequeño . . . . en bici al instituto todos los días
timer
0:20
A
fui
B
iba

Slide 6 - Quizvraag

Cuando . . . pequeña, . . . el pelo rubio.
timer
0:25
A
era, tuvo
B
fui, tuve
C
era, tuvo
D
era, tenía

Slide 7 - Quizvraag

Deze tijd wordt gebruikt om gewoontes in het verleden te beschrijven
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 8 - Quizvraag

Deze tijd wordt gebruikt om acties / gebeurtenissen op 1 bepaald moment in het verleden weer te geven.
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 9 - Quizvraag

Begin en eind van de handeling of gebeurtenis zijn bekend
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 10 - Quizvraag

el año pasado
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 11 - Quizvraag

generalmente
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 12 - Quizvraag

antes
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 13 - Quizvraag

ayer, anoche, anteayer
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 14 - Quizvraag

en 2020
timer
0:15
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 15 - Quizvraag

Escribe la forma correcta del indefinido
1. ser (yo); 2. hacer (ella); 3. estar (nosotros); 4. poner (ellos); 5. morir (mi abuelo)

Slide 16 - Open vraag

De uitgangen van de werkwoorden op -ar in de imperfecto.

Slide 17 - Open vraag

Welke drie werkwoorden zijn onregelmatig in de imperfecto
timer
0:20
A
ser, estar en ir
B
ser, ver en ir
C
ir, ver en estar
D
tener, ser en ver

Slide 18 - Quizvraag