4HAVO scheikunde H2.2 Chemie Formatieve toets

H2.2 De bouw van een atoom

Formatieve evaluatie
Hier kan je zelf testen of je de leerstof begrijpt. 

Zorg dat je paragraaf 2.2 helemaal doorgenomen hebt voordat je begint. 
Bij de opdrachten heb je een schrift, rekenmachine en Binas nodig, vooral tabel 99 en 25A.

In totaal zijn er 7 open en 11 meerkeuze vragen en kleine stukjes extra uitleg. Succes!


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H2.2 De bouw van een atoom

Formatieve evaluatie
Hier kan je zelf testen of je de leerstof begrijpt. 

Zorg dat je paragraaf 2.2 helemaal doorgenomen hebt voordat je begint. 
Bij de opdrachten heb je een schrift, rekenmachine en Binas nodig, vooral tabel 99 en 25A.

In totaal zijn er 7 open en 11 meerkeuze vragen en kleine stukjes extra uitleg. Succes!


Slide 1 - Tekstslide

Herhaling atoombouw

Slide 2 - Tekstslide

Welke element wordt weergegeven?
A
Helium
B
Lithium
C
Beryllium
D
Zuurstof

Slide 3 - Quizvraag

Waaruit bestaat de kern van een fosfor atoom ?
A
9 protonen en 10 neutronen
B
10 neutronen en 9 protonen
C
15 protonen en 16 neutronen
D
15 neutronen en 16 protonen

Slide 4 - Quizvraag

Geef het atoomnummer en het massagetal van dit atoom.

Slide 5 - Open vraag

Welke element heeft in de kern 18 protonen en 22 neutronen en in de elektronenwolk 18 elektronen?

Slide 6 - Open vraag

Beschrijf de bouw van een aluminium-atoom

Slide 7 - Open vraag

Geladen atoom
Herhaling: de lading van een proton is 1+ , een neutron is neutraal en de lading van een elektron is 1-. 

In een neutraal atoom geldt: 
aantal elektronen = aantal protonen (zie linker plaatje: neutraal natrium atoom).

Als het aantal elektronen van een atoom niet gelijk is aan het aantal protonen, dan heeft het atoom een lading (plaatje rechts, het natriumatoom heeft één elektron minder dan het aantal protonen, de lading van het atoom is dus 1+)


Slide 8 - Tekstslide

Geladen atoom
Wanneer een atoom meer elektronen heeft dan het aantal protonen, dan wordt de lading van het atoom negatief.

Hier rechts zie je de weergave van een neutraal Cl atoom en een Cl-  ( of Cl1- ) atoom.

Een geladen atoom wordt een ion genoemd. 




Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Zijn deze drie atomen neutraal, positief of negatief geladen?

(In de kernen zitten natuurlijk ook nog neutronen, maar die zijn in deze vraag even weggelaten)
A
neutraal-positief-negatief
B
neutraal-negatief - postief
C
neutraal-neutraal-positief
D
neutraal-neutraal-negatief

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste notatie?
A
F+ion
B
Fion
C
Ne+ion
D
Neion

Slide 12 - Quizvraag

Hoe is dit ion opgebouwd?
Ca2+
A
20 p, 20 n en 20 e
B
20 p, 20 n en 18 e
C
20 p, 20 n en 22 e

Slide 13 - Quizvraag

Octetregel 

Slide 14 - Tekstslide

De edelgassen hebben 8 elektronen in hun buitenste schil (behalve helium, die heeft er twee). 
Edelgassen zijn ook heel stabiel. 
Blijkbaar is het energetisch gunstig voor een atoom om 8 elektronen in de buitenste schil te hebben. 
Dit noem je de octet regel.

Slide 15 - Tekstslide

Isotopen

Slide 16 - Tekstslide

Van waterstof bestaan drie isotopen. Welke overeenkomsten en welke verschillen zijn er tussen de isotopen?

Slide 17 - Open vraag

Geef de massagetallen van de drie koolstof isotopen.
A
6-6-6
B
6-7-8
C
12-13-14
D
18-19-20

Slide 18 - Quizvraag

In de natuur komen twee isotopen van koolstof voor: C-12 en C-13. Hiernaast zie je de kernen van beide isotopen.
Hoe kan je deze twee vormen van koolstof van elkaar scheiden?
A
Met een chemische reactie want de isotopen reageren soms verschillend
B
Met een centrifuge want de isotopen verschillen in massa
C
Je kan ze niet scheiden.

Slide 19 - Quizvraag

In tabel 25A kan je de atoommassa van C-12 en van C-13 opzoeken en hoeveel beide isotopen voorkomen. Bereken met behulp van tabel 25 de gemiddelde atoommassa van koolstof.

Slide 20 - Open vraag

Nu andersom.
Van koper is de gemiddelde atoommassa 63,55 u (zie Binas tabel 99). In de natuur bestaan twee isotopen: Cu-63 met atoommassa 62,92960 en Cu-65 met atoommassa 64,92779 u. Welke van deze twee isotopen komt het meeste voor?
A
Cu-63
B
Cu-65
C
allebei evenveel
D
Je kan het niet weten

Slide 21 - Quizvraag

In natuurlijk uraan komen uraanatomen voor met massagetal 235 (U-235) en uraanatomen met massagetal 238 (U-238).
Uit hoeveel protonen en hoeveel neutronen bestaat de kern van een atoom U-238?

Slide 22 - Open vraag

Radioactieve isotopen
Sommige isotopen zijn niet stabiel, de kern zit niet stevig genoeg in elkaar om alle deeltjes bij elkaar te houden. Dan zenden ze straling uit. 

Dit is bijvoorbeeld zo bij de isotoop H-3 (tritium). 

Een neutron in de kern van H-3 splitst in een proton en een elektron (en een antineutrino). Het elektron heeft veel energie en wordt uit de kern gezonden. Dit is de radioactieve straling.



Slide 23 - Tekstslide

Radioactieve isotopen
Na het uiteenvallen van het neutron in H-3 blijft er een heliumkern over. Bij radioactieve isotopen kan een atoom dus in een andere soort veranderen!
Niet alle H-3 atomen worden tegelijk He-3. Wanneer je een hoeveelheid H-3 hebt is na 12,26 jaar nog de helft als H-3 aanwezig, de andere helft heeft straling uitgezonden en is He-3 geworden.
De electronen die uitgezonden worden heten beta straling. Beta straling is gevaarlijk voor mensen omdat het weefsels kapot maakt.
 



Slide 24 - Tekstslide

Nucleaire geneeskunde
Nucleaire geneeskunde maakt gebruik van radioactieve isotopen, bijvoorbeeld bij onderzoek naar botkanker.
Gewone rontgenstraling kan dan niet gebruikt worden omdat een tumor ongeveer dezelfde dichtheid heeft als het omringende bot.

Er wordt dan een isotoop van technetium (Tc-99) gebruikt. De eigenschappen van Tc-99 lijken op die van calcium, maar het is radioactief.  Als de technetiumkern uiteen valt zend deze gamma straling uit die met een speciale camera kan worden gezien. Deze straling maakt weefsels niet kapot. Deze technetium isotoop is erg actief, wat betekent dat er maar een klein beetje van de radioactieve stof ingespoten hoeft te worden en het is ook snel is uitgewerkt.


Slide 25 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van een readioactieve atoomsoort?
A
Ze splitsen vanzelf in kleinere brokstukken
B
Ze zenden (gevaarlijke) straling uit
C
Ze hebben een halveringstijd, of halfwaardetijd
D
Ze staan vooral aan het begin van het periodiek systeem

Slide 26 - Quizvraag

Afsluitende opdracht
onderdeel a)

Slide 27 - Tekstslide

a) Geef de naam van de groep elementen in het periodiek systeem die inde regels 4 en 5 van de tekst wordt bedoeld.

Slide 28 - Open vraag

Afsluitende opdracht
onderdeel b)

Slide 29 - Tekstslide

b) We vergelijken de bouw van een K-40 atoom met die van een Ar-40 atoom.
Wat kan zeggen je over de aantallen protonen, neutronen en elektronen?
A
protonen en elektronen gelijk, neutronen verschillend
B
neutronen gelijk, protonen en elektronen verschillend
C
protonen, neutronen en elektronen allemaal verschillend

Slide 30 - Quizvraag

Afsluitende opdracht
onderdeel c)

Slide 31 - Tekstslide

c) Bij gesteenten die voor een gedeelte bestaan uit de steensoort olivijn wordt soms een onjuiste ouderdom bepaald. Dat komt omdat tijdens het stollen van olivijn al een hoeveelheid Ar-40 is ingesloten.
Beredeneer of van gesteente met olivijn de ouderdom ouder of jonger dan de werkelijke ouderdom wordt bepaald.
A
Er wordt dan meer Ar-40 gevonden bij de bepaling. Het lijkt of er meer K-40 is omgezet dus het gesteente wordt ouder geschat.
B
Er wordt dan meer Ar-40 gevonden bij de bepaling. Het lijkt of er minder K-40 is omgezet dus het gesteente wordt jonger geschat.

Slide 32 - Quizvraag

Uitkomst van deze evaluatie
1 - 3 punten: Noob! Neem paragraaf 2.2 nog een keer door.

4-6 punten: Beginner! De details van het atoommodel heb je nog niet doorgrond. Herhaal een of meer lessen van LessonUp.

7-9 punten: Moderate! Je kent de stof al aardig maar er is nog ruimte voor verbetering.  Schrijf lastige begrippen op en zoek uit wat ze betekenen.  Ga dan door naar het volgende onderdeel.

10-11 punten: Pro! Geef jezelf een schouderklopje. Je kan door naar het volgende onderdeel.

Slide 33 - Tekstslide