wederkerige werkwoorden woensdag 8 april

wederkerige werkwoorden - hij wast zich (woensdag 8 april)
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

wederkerige werkwoorden - hij wast zich (woensdag 8 april)

Slide 1 - Tekstslide

in deze lesson -up 
1* leer je wat een wederkerig werkwoord is.
2* leer je hoe je een wederkerig werkwoord vervoegt.
3* leer je het rijtje van persoonswoorden dat bij het wederkerig werkwoord hoort.
4* nog wat uitleg van de woordn in het huiswerk betekenen

Slide 2 - Tekstslide

1* WAT IS EEN WEDERKERIG WERKWOORD?
Een werkwoord vertelt dat je iets DOET: ik loop, jij leest, hij vraagt iets.
Een WEDERKERIG werkwoord doet hetzelfde, maar het laat zien dat je het bij jouzelf doet en niet bij een ander of bij een ding.....
Kijk maar naar de voorbeelden op het volgende blad:

Slide 3 - Tekstslide

1)Ik was de baby                  2)  Ik was mij.
Bij 1) is het een gewoon werkwoord. bij 2) is het wederkerig - ik was niet iets of iemand anders, ik was mijzelf.


wederkerig = je doet het bij jouzelf, of een ander doet het bij zichzelf.

Slide 4 - Tekstslide

2*hoe vervoeg je het wederkerig werkwoord?
* het gaat net als een gewoon werkwoord:
ik was
jij wast
hij wast
wij wassen
jullie wassen
                                                zij wassen      dat is hetzelfde!!!

Slide 5 - Tekstslide

*er komt alleen nog een woordje bij.
* en dat woordje komt na het werkwoord:
ik was ME
jij wast JE
wij wassen ONS

(het hele rijtje staat op het volgend blad) 

Slide 6 - Tekstslide

3* Wat komt er dan achter het werkwoord?

enkelvoud:
ik was ME - was ik ME?
jij wast JE - was jij JE?
hij wast ZICH - wast hij ZICH?
zij wast ZICH- wast zij ZICH?
u wast ZICH- wast u ZICH?
het wast ZICH - wast het ZICH?
!!!meervoud:
wij wassen ONS- wassen jullie JE?
jullie wassen JE- wassen wij ONS
zij wassen ZICH- wassen zij ZICH?

TIP:
(houd dit blad erbij als je huiswerk maakt en leer deze woorden uit je hoofd)

Slide 7 - Tekstslide

4*betekenis van een paar werkwoorden

zich schamen = je hebt iets heel stoms gedaan en je wangen worden helemaal rood, je zou liever alleen zijn, dat niemand het had gezien/; dan schaam jij je.
zich melden= je laat weten dat je er bent. zoals vandaag op de app, als je hoi of goedemorgen appt.
zich zorgen maken= je denkt steeds over dingen en wordt daar niet blij van, want je denkt de hele tijd dat het niet goed zal gaan.

Slide 8 - Tekstslide

zich vervelen = je hebt niets te doen en vindt dat niet fijn.
zich vergissen = bijvoorbeeld vandaag denk je dat het maandag is, maar het is woensdag.
zich scheren =
je haalt haren weg met een scheermes, bijvoorbeeld in je gezicht - anders krijg je een baard.
zich verbazen = je ziet iets en je kunt het niet geloven.
zich verheugen = ik weet zeker dat jullie wel eens zin hebben in dat we weer echt naar school kunnen. Dan verheug jij je op school. je hebt zin in iets dat later een keer gaat gebeuren.
zich ergeren = jij moet werken voor school en je broertje of zusje maakt steeds heel veel lawaai, en je schreeuwt ' hou nou op!' dan erger je je.

Slide 9 - Tekstslide

hopelijk weet je nu:

1*wat een wederkerig werkwoord is.
2*hoe je het moet vervoegen.
3*het rijtje van persoonswoorden dat je moet gebruiken.
4* de betekenis van de woorden in het huiswerk.
GA NU MAKEN: bladzijde 51, 52 en 53 van werkwoordspelling fase 2b.
succes!

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide