Toets hoofdstuk 13

Toets erfelijkheid en evolutie
50 minuten

Maak deze toets alsof het een echte toets is, dus maak hem alleen zonder hulp van wat dan ook.
Na afloop kijkt de docent hem na en ontvang je een cijfer (telt niet mee).
Vergeet op het einde deze toets niet in te leveren. Zie laatste slide.
In deze toets moet je enkele keren een kruisingsschema maken. Zie de afbeelding hieronder hoe je dit het makkelijkste kunt doen!

Succes
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets erfelijkheid en evolutie
50 minuten

Maak deze toets alsof het een echte toets is, dus maak hem alleen zonder hulp van wat dan ook.
Na afloop kijkt de docent hem na en ontvang je een cijfer (telt niet mee).
Vergeet op het einde deze toets niet in te leveren. Zie laatste slide.
In deze toets moet je enkele keren een kruisingsschema maken. Zie de afbeelding hieronder hoe je dit het makkelijkste kunt doen!

Succes

Slide 1 - Tekstslide

Het genotype wordt bepaald door erfelijkheid en invloeden uit het milieu.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Als je het genotype Hh hebt, krijg je het dominante fenotype.
B
Iemand met een recessief fenotype heeft twee verschillende allelen.
C
Het recessieve allel geef je aan met een hoofdletter.
D
Met een homozygoot genotype heb je twee dominante allelen.

Slide 3 - Quizvraag

Welke uitspraak over het genotype van een organisme is waar?
A
Als je het genotype weet, weet je welke kenmerken een organisme heeft.
B
De allelen voor een eigenschap vormen het genotype.
C
Het genotype van een mens verandert tijdens zijn leven.
D
Kinderen en ouders hebben altijd hetzelfde genotype voor een eigenschap.

Slide 4 - Quizvraag

Een koe met hoorns wordt gekruist met een heterozygote stier zonder hoorns.
Wat is de dominante eigenschap?
A
Met hoorns
B
Zonder hoorns

Slide 5 - Quizvraag

Patricia en Wouter willen graag een kindje, maar in hun beide families komt de ernstige, recessieve overervende ziekte van Duchenne voor. Daarom besluiten ze om naar een centrum voor erfelijkheidsvoorlichting te gaan.
Wanneer vindt het bezoek aan dit centrum plaats?
A
Voor de bevruchting.
B
In het begin van de zwangerschap.
C
Aan het eind van de zwangerschap.
D
Direct na de geboorte.

Slide 6 - Quizvraag

Welke organismen produceerden als eerste zuurstof?
A
algen
B
cyanobacteriën
C
mossen
D
varens

Slide 7 - Quizvraag

WAAR:
NIETWAAR:
Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: hun embryo's veel op elkaar lijken. 

Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: ze gelijktijdig leven.
Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: ze grotendeels overeenkomstig DNA bezitten.
Je kunt concluderen dat organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben, doordat: ze homologe organen hebben.

Slide 8 - Sleepvraag

Organismen die op aarde geleefd hebben of nog leven, zijn:
Verbind de organismen met de juiste plek, die het eerst ontstaan zijn met plek I, die het laatst ontstaan zijn met plek V.
I
II
III
IV
V
Dinosauriërs
Mensen en andere zoogdieren
Reuzenbomen en – insecten
Cyanobacteriën
Ongewervelde waterdieren

Slide 9 - Sleepvraag

Rianne heeft voor biologie in drie verschillende delen van haar tuin slakken geïnventariseerd. Zij lette daarbij op de kleur van de huisjes.
Welke kleur hadden de slakkenhuisjes a, b en c? 
a
b
c
bruin-wit gestreept
effen lichtgroen
effen donkerbruin

Slide 10 - Sleepvraag

Waardoor is de variatie in kleur van de slakkenhuisjes ooit ontstaan?

Slide 11 - Open vraag

Het ene runderras geeft veel melk, het andere ras levert goed vlees. Alle moderne runderrassen zijn door veredeling ontstaan uit het oerrund.
Leg uit hoe veredeling ook kan leiden tot genetische erosie= verlies van genetische variatie.

Slide 12 - Open vraag

Miro en Elys praten over mutaties.
Volgens Miro hebben mutaties in de lichaamscellen gevolgen voor de evolutie van soorten.
Volgens Elys hebben alleen mutaties in de voortplantingscellen gevolgen voor de evolutie van soorten.
Wie heeft gelijk?

A
Alleen Miro heeft gelijk.
B
Alleen Elys heeft gelijk.
C
Miro en Elys hebben beiden gelijk.
D
Miro en Elys hebben geen van beiden gelijk.

Slide 13 - Quizvraag

Soorten kunnen veranderen door natuurlijke selectie.
Wat gebeurt er bij natuurlijke selectie?

Slide 14 - Open vraag

Bij welke gemeenschappelijke voorouder van de mensapen
ontbrak de staart al?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quizvraag

Bekijk de stamboom hiernaast
over de evolutie van de mens.
Is deze stamboom juist?
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 16 - Quizvraag

In 1976 werd een spectaculaire vondst gedaan in Tanzania. Daar vond de paleoantropoloog Andrew Hill een spoor van voetstappen dat in vulkanische as versteend was. Het spoor liet duidelijk zien dat drie tweebenige wezens 3,5 miljoen jaar geleden daar gepasseerd waren, vlak nadat een vulkaan een laag as had neergelegd. De as versteende en de sporen bleven bewaard.
Welke mensachtige zou deze voetstappen gezet hebben?

Slide 17 - Open vraag

Leg uit dat de mens door de goede gezondheidszorg van tegenwoordig zijn eigen evolutie beïnvloedt.

Slide 18 - Open vraag

Jara en Jurrian discussiëren over schaap Dolly, het eerste schaap dat ontstond na celkerntransplantatie. Ze is ontstaan uit een eicel zonder kern, waarin de kern van een lichaamscel van een ander schaap geplaatst was.
Jara zegt: 'Schaap Dolly is een genetisch gemodificeerd organisme.'
Jurrian zegt: 'Schaap Dolly is een transgeen organisme.'
Wie heeft of hebben gelijk?
A
Jara heeft gelijk en Jurrian heeft geen gelijk.
B
Jurrian heeft gelijk en Jara heeft geen gelijk.
C
Jurrian en Jara hebben beiden gelijk.
D
Jurrian en Jara hebben beiden geen gelijk.

Slide 19 - Quizvraag

In rijst zit van nature geen vitamine A. Door middel van genetische modificatie kun je dit veranderen.
Hoe laat je rijst vitamine A produceren? Zet de zinnen in de juiste volgorde.
I De cellen van de genetisch gemodificeerde rijst maken vitamine A.
II Enzymen knippen de genen die nodig zijn voor het maken van vitamine A uit de cellen van andere soorten.
III Het kogeltje wordt in de kern van rijstcellen geschoten.
IV De genen voor vitamine A worden op een klein gouden kogeltje geplakt.
A
II - IV - III - I
B
IV - III - II - I
C
II - I - IV - III
D
I - II - IV - III

Slide 20 - Quizvraag

Hoe noem je een organisme dat een gen van een andere soort heeft gekregen?

Slide 21 - Open vraag

Einde: Wanneer je de toets nu sluit (kruisje rechtsonder) dan moet je daarna de toets inleveren (rechtsboven). Vergeet dit niet!

Slide 22 - Tekstslide