Zinsdelen (t/m bwb, zonder NG)

Welkom bij Nederlands!
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
  • periode 2 doornemen
  • voorkennis ophalen redekundig ontleden
  • leerdoelen bespreken 
  • interactieve instructie redekundig ontleden
  • zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

periode 2
Prestatie 1: 
  • tussentoets redekundig ontleden, beeldspraak en spreekwoorden, zegswijzen & gezegden
  • week 3
  • weging: 2


Prestatie 2: 
  • mondeling 'Boekenclubs' 
  • tijdens toetsweek 
  • weging: 2








Slide 3 - Tekstslide

periode 2
Prestatie 1: tussentoets redekundig ontleden, beeldspraak en spreekwoorden, zegswijzen & gezegden

stof:
  • redekundig ontleden: les 30
  • beeldspraak: les 20 en 21
  • spreekwoorden, zegswijzes en gezegden: les 35
  • lijst met spreekwoorden

Kijk voor alle leerdoelen onder het kopje 'leerdoelen'

Slide 4 - Tekstslide

periode 2
Prestatie 2: mondeling 'Boekenclubs' 

Stof:
  • Boek lezen uit de boekenlijst;
  • Lijst met literaire begrippen kennen en kunnen toepassen op gelezen boek;
  • Ingevulde vragenlijst mag je meenemen naar het mondeling.

Kijk voor alle leerdoelen onder het kopje 'leerdoelen'

Slide 5 - Tekstslide

Welke zinsdelen
ken je nog?

Slide 6 - Woordweb

Maak deze opdracht alleen! Dan weet je waar je staat als het gaat om voorkennis.

Noteer van onderstaande zin de pv, ow, wg, lv, mv en bwb.
Ayla kocht gister een nieuwe fiets voor haar kleine zusje.

Slide 7 - Open vraag

Leerdoelen week 47
Ik kan uitleggen wat redekundig ontleden is. 
Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin: 
 1. persoonsvorm;
 2. onderwerp;
 3. het werkwoordelijk gezegde;
 4. lijdend voorwerp;
 5. meewerkend voorwerp;
 6. bijwoordelijke bepaling.
- Ik kan zelf zinnen maken met bovenstaande zinsdelen. 







wat heb je hieraan in het leven? 

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen week 47
Ik kan uitleggen wat redekundig ontleden is. 
Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin: 
 1. persoonsvorm;
 2. onderwerp;
 3. het werkwoordelijk gezegde;
 4. lijdend voorwerp;
 5. meewerkend voorwerp;
 6. bijwoordelijke bepaling.
- Ik kan zelf zinnen maken met bovenstaande zinsdelen. 







Je begrijpt beter hoe de Nederlandse taal is opgebouwd en dat zorgt ervoor dat je minder fouten maakt bij het formuleren van zinnen. Jouw schrijfvaardigheid verbetert dus!

Je weet waarschijnlijk meer over de taal dan jouw ouders ;)





Slide 9 - Tekstslide

Benoem alle zinsdelen (pv, ow, wg, lv, mv en bwb):

De juf heeft haar vanmorgen het slechte nieuws verteld.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
Maak een vraagzin (doe dit liever niet)
2. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
3. zoek het werkw. / naamw. gezegde
wg =  alle werkwoorden in de zin
ng = kijk naar alle ww, is er een koppelwerkwoord? -> dan is er een ng. Schrijf de werkwoorden op + het naamwoordelijk deel 
4. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + gezegde + ow
Let op: een zin met een ng, bevat NOOIT een lv
5. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + gezegde + ow + lv
Het stappenplan
6. zoek de bijwoordelijke bepaling (bwb)
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Als je de zin goed ontleed hebt, zijn alle zinsdelen die er overblijven bwb. Er kunnen dus meerdere bwb's in een zin zitten. 

Slide 12 - Tekstslide

stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
zoek het ow
zoek de pv
zoek de bwb
zoek het mv
zet streepjes
zoek het lv
zoek het wg

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Tekstslide

Noteer de PV: Tijdens de pauze had Abdel nieuwe Yeezy's gekocht.
A
Tijdens de pauze
B
Had
C
Abdel
D
Gekocht

Slide 15 - Quizvraag

Noteer het onderwerp: De nieuwe coronavariant lijkt nog veel besmettelijker te zijn.
A
De nieuwe coronavariant
B
nieuwe coronavariant
C
coronavariant
D
besmettelijk

Slide 16 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden in de zin
  • let op: hier hoort ook de persoonsvorm bij









Slide 17 - Tekstslide

Noteer van onderstaande zin de pv, ow en het wg.
Veel landen hebben hun inwoners subsidie gegeven.

Slide 18 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin de pv, ow en het wg.
Poppeline had Solomon heel graag uit willen nodigen voor haar verjaardag.

Slide 19 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin de pv, ow en het wg. De stiekeme meisjes hebben het hazenpad gekozen.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg en lv. Vita heeft een deken gebreid voor haar moeder.

Slide 22 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg en lv.
Na de toetsweek bakt mijn beste maatje altijd een overheerlijk appeltaart voor mij.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg, lv en mv.
Voor Jolanda koopt Astrid een nieuw hondje.

Slide 25 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg, lv en mv.
Sinterklaas zou een enorme pan macaroni gaan koken voor zijn pieten.

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg, lv, mv en bwb.
Gisteren at ik tijdens het tv-kijken een heel lekker vegetarisch worstenbroodje.

Slide 28 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg, lv, mv en bwb.
Tijdens een potje voetbal op het zeiknatte voetbalveld werd Joey op een hele gemene manier getackeld.

Slide 29 - Open vraag

Zelf zinnen maken 
Je moet zelf zinnen kunnen maken met gegeven zinsdelen. Gebruik het volgende stappenplan: 

  1. Kijk eerste welke zinsdelen gevraagd worden 
  2. bedenk vervolgens een persoonsvorm, iedere zin heeft een persoonsvorm nodig.
  3. Daarna kijk je welke zinsdelen je moet gebruiken in de zin. Die ga je om de persoonsvorm heen bouwen. 







Slide 30 - Tekstslide

Zelf zinnen maken 
Voorbeeldvraag: maak een zin met daarin een pv, ow, wg en lv.

  1. bedenk een persoonsvorm waar alle zinsdelen bij passen. Als je bijvoorbeeld een onderwerp en een lijdend voorwerp moet gebruiken, heb je een persoonsvorm nodig past bij de volgende omschrijving: IEMAND doet IETS. 
  2. Bijvoorbeeld: gooien (iemand gooit iets), koken (iemand kookt iets) of verwachten (iemand verwacht iets) 
  3. Jan gooit een bal. 
  4. Ontleed de zin om te controleren of je alle zinsdelen hebt verwerkt in de zin.  







Slide 31 - Tekstslide

Maak zelf een zin met daarin een persoonsvorm, een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde en een lijdend voorwerp

Slide 32 - Open vraag

Zelf zinnen maken 
Voorbeeldvraag: maak een zin met daarin een pv, ow, wg, lv en mv
  1. let op: je zoekt nu naar een werkwoord waar een onderwerp, lijdend voorwerp én meewerkend voorwerp bij moet passen. Dat betekent dat je een werkwoord zoekt dat past bij de volgende omschrijving: IEMAND doet IETS voor/aan IEMAND
  2. Bijvoorbeeld IEMAND koopt IETS voor IEMAND 
  3. Lex koopt een broodje voor zijn moeder. 
  • pv = koopt 
  • ow = Lex 
  • wg = koopt 
  • lv = een broodje 
  • mv = voor zijn moeder









Slide 33 - Tekstslide

Maak zelf een zin met daarin een persoonsvorm, een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 34 - Open vraag

Leerdoelen week 47
Ik kan uitleggen wat redekundig ontleden is. 
Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin: 
 1. persoonsvorm;
 2. onderwerp;
 3. het werkwoordelijk gezegde;
 4. lijdend voorwerp;
 5. meewerkend voorwerp;
 6. bijwoordelijke bepaling.
- Ik kan zelf zinnen maken met bovenstaande zinsdelen. 







Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Noteer de bijvoeglijke bepaling: Mijn broertje at een heel kleine, lekkere boterham.

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Tekstslide

Noteer de ondergeschikte bijwoordelijke bepaling: Die heel kleine, lekkere boterham verdween helemaal in zijn mond.

Slide 42 - Open vraag

Zelf zinnen maken 
Je moet zelf zinnen kunnen maken met gegeven zinsdelen. Het is handig als je dan iets meer weet van het begrip 'Valentie'. We kijken daarom een filmpje. 







Slide 43 - Tekstslide

Valentie - start vanaf 1.07

Slide 44 - Tekstslide

Oefenen met valentie
Hoeveel rollen vraagt het werkwoord 'werken'? 

Hoeveel rollen vraagt het werkwoord 'aaien'? 

Slide 45 - Tekstslide

Hoeveel rollen vraagt het werkwoord 'drinken'?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 46 - Quizvraag

Hoeveel rollen vraagt het werkwoord 'belt'?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 47 - Quizvraag

Hoeveel rollen vraagt het werkwoord 'slaapt'?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 48 - Quizvraag