22-06-02-repaso gramática

LD 5 = meting (volgende week
Los pronombres demostrativos
Los pronombres posesivos
De werkwoorden gustar, parecer, encantar (+ también/tampoco)
De werkwoorden: ser, estar, hay, salir, ir, tener, poder
De regelmatige werkwoorden.

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

LD 5 = meting (volgende week
Los pronombres demostrativos
Los pronombres posesivos
De werkwoorden gustar, parecer, encantar (+ también/tampoco)
De werkwoorden: ser, estar, hay, salir, ir, tener, poder
De regelmatige werkwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Los demostrativos
  • Dichtbij (hier, bij mij)
-> aquí 




  • Verder weg (daar,
bij jou) -> ahí



Aanwijzende voornaamwoorden
DEZE, DIT
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
este 
esta
meervoud
estos
estas
DIE, DAT
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
ese
esa
meervoud
esos
esas
aquel (en vervoegingen) voor wat nog verder weg is: allí.
Hoef je niet te kennen - wel herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Demostrativos dus in drie groepen op te delen; afhankelijk van de afstand, hoe ver/dichtbij. 

Voorbeelden: 
- Dichtbij, bij mij -> esta chica está sentada en una silla 
- Iets verder weg, bij jou -> ese libro está sobre la mesa 
- Nog verder weg, van beiden -> aquel árbol es muy grande
de aanwijzend voornaamwoorden
ese/ esa/ esos/ esas betekenen:
A
deze/ dit (dichtbij)
B
die/dat (verder weg)

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

........... libro aquí es de Paco.
A
este
B
ese
C
aquel
D
esto

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.......... profesor ahí es muy simpático.
A
este
B
ese
C
aquel
D
esto

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Die fietsen zijn blauw. = ____ bicicletas son azules.
A
estos
B
estas
C
esas
D
esos

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Deze boeken zijn van mij. = ____ libros son míos.
A
estos
B
estes
C
esas
D
esos

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.

Die hoeden zijn goedkoop. = _______sombreros son baratos.
A
Esa
B
Esas
C
Ese
D
Esos

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PRONOMBRE POSESIVO                                                                       BEZITTELIJK VNW
enkelvoud
meervoud
mijn
mi
mis
jouw
tu
tus
zijn / haar / uw
su
sus
ons / onze
nuestro / nuestra
nuestros / nuestras
jullie
vuestro /  vuestra
vuestros /  vuestras
hun
su
sus

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Los posesivos
het bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Completa con el pronombre posesivo correcto.
"Vivo con mis padres y ... perro".
A
mis
B
mi

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los posesivos:

¿Estás contento con ______ regalo?
A
tu
B
tus

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Posesivos: Es el libro de Pablo y Isabel.
Es ....... libro
A
Su
B
Sus
C
Vuestro
D
Tu

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Posesivos:
Rosa y María pasan _______vacaciones en Italia.
A
tu
B
su
C
tus
D
sus

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 GUSTAR / ENCANTAR
WIE?
WAT?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GUSTA of GUSTAN?
Hola Juan, ¿te ... el fútbol?

A
gusta
B
gustan
C
gustas
D
gusto

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Le gusta/gustan las guitarras españolas.
A
Gusta
B
Gustan

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eens of oneens?
A mí me gustan las naranjas. ¿Y a ti?    (Ik hou van sinaasappels. En jij?
A mí también. (ik ook)
A mí no. (ik niet)

A mi  NO me gusta la música clásica? ¿Y a ti?
(Ik houd NIET van klassieke muziek, en jij?)
A mí sí (ik wel)
A mí tampoco. (Ik ook niet)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reageer op de stelling:
A mí me gustan las vacaciones.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Reageer op de stelling:
A mí no me gusta la pizza.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Reageer op de stelling:
A mí no me gusta hacer deberes.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ser/Estar: zijn
Hay: er is, er zijn

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Ejercicio 1

Vul de lege plekken in met het overeenkomstige werkwoord: ser, estar, hay

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

los verbos
ser
estar
tener
ir
yo
soy
estoy
tengo
voy
eres
estás
tienes
vas
él/ella/usted
es
está
tiene
va
nosotros
somos
estamos
tenemos
vamos
vosotros
sois
estáis
tenéis
vais
ellos/ellas/ustedes
son
están
tienen
van

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

salir (weggaan/
vertrekken/
uitgaan)
poder (ue)
(kunnen/mogen)
yo
salgo
puedo
sales
puedes
él/ella/usted
sale
puede
nosotros
salimos
podemos
vosotros
salís
podéis
ellos/ellas/ustedes
salen
pueden

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbos regulares
trabajar
vivir
comer
trabajo
vivo
como
trabajas
vives
comes
trabaja
vive
come
trabajamos
vivimos
comemos
trabajáis
vivís
coméis
trabajan
viven
comen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies