Leerjaar 2 les 2 deeltaak 4 herhaling

Leesvaardigheid
Deeltaak 4 leerjaar 2 -
 herhaling tekstverbanden dt2
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Deeltaak 4 leerjaar 2 -
 herhaling tekstverbanden dt2

Slide 1 - Tekstslide

Les 2

* Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

welke tekstverbanden ken je?

Slide 3 - Woordweb

Welk tekstverband geeft het signaalwoord MAAR aan?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch tekstverband

Slide 4 - Quizvraag

Welk tekstverband?
VOLGEND JAAR ga ik naar Spanje op vakantie.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch tekstverband

Slide 5 - Quizvraag

Signaalwoord van
opsommend
verband

Slide 6 - Woordweb

Welk tekstverband?
Mark maakt zijn huiswerk voor Frans, ook gaat hij voor Duits aan de slag.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch tekstverband

Slide 7 - Quizvraag

Welk tekstverband?
Roos en Jan willen weer naar school; Bas daarentegen heeft geen zin.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch tekstverband

Slide 8 - Quizvraag

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 9 - Quizvraag

Eerst moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 10 - Quizvraag

Tekstverbanden/signaalwoorden
* Bepaalde woorden geven aan hoe zinnen en alinea's in een tekst verband met elkaar houden.
- Deze woorden noemen we SIGNAALWOORDEN
- De signaalwoorden geven de TEKSTVERBANDEN aan.

Voorbeelden van signaalwoorden:
- Want, ook, bovendien, daarna enz.

Slide 11 - Tekstslide

Soorten tekstverbanden
Opsomming:  Als een aantal zaken, die bij elkaar horen, na elkaar worden genoemd. (ten eerste, ook, daarnaast...) 
Tegenstelling:  dingen worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. (maar, echter ...)
Chronologisch verband: tijd/volgorde in tijd
(vroeger, later, eerst, daarna, vervolgens, jaartallen, tijdsaanduidingen ....) 
Toelichtend verband: geeft extra informatie (toelichting) over een onderwerp. (bijvoorbeeld, zoals, denk aan, ter illustratie.....)

Slide 12 - Tekstslide