Chapitre 3

Chapitre 3
Wat komt er op de toets?  
 VOCAB + Phrases: A, B, E, F (p.130-131)
     Kloktijden (p.108)
     Etre (p.112)
     Bezittelijk voornaamwoord (p.126)
     Dagen van de week (p.132)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
fransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 3
Wat komt er op de toets?  
 VOCAB + Phrases: A, B, E, F (p.130-131)
     Kloktijden (p.108)
     Etre (p.112)
     Bezittelijk voornaamwoord (p.126)
     Dagen van de week (p.132)

Slide 1 - Tekstslide

Programme d'aujourd'hui
1. les heures
2. le pronom possessif

Doel: herhalen en begrijpen van: klokkijken & het gebruik v.h. bezittelijk voornaamwoord i.h. Frans

Slide 2 - Tekstslide

Les heures
In het Frans gaan de kloktijden iets anders dan in het Nederlands. Eerst eens kijken naar de hele/halve/kwarturen
1. Kwart over = en een kwart (et quart) 
2. Half = en een half (et demie)
3. kwart voor = min een kwart (moins le quart)

Slide 3 - Tekstslide

Les heures
In het Frans gaan de kloktijden iets anders dan in het Nederlands. Eerst eens kijken naar de hele/halve/kwarturen
1. Kwart over = en een kwart (et quart) 
2. Half = en een half (et demie)
3. kwart voor = min een kwart (moins le quart)

Slide 4 - Tekstslide

Combine l'heure avec le bon horloge
Il est une heure
Il est une heure et quart
Il est deux heures moins le quart
Il est deux heures et demie

Slide 5 - Sleepvraag

Het is ... 
Wanneer je in het Frans wilt zeggen hoelaat het is zeg je altijd: 
  • Il est ...  = Het is ...

Dus:
  • Het is 3 uur =il est trois heures
  • Het is kwart over 3 = il est trois heures et quart
  • Het is half 4 = il est trois heures et demie
  • Het is kwart voor 4 = il est quatre heures moins le quart 

Slide 6 - Tekstslide

Weet je het nog? 
- Wanneer het 12 uur is zeg je in Het Frans niet 'Il est douze heures.
- Er is een verschil tussen 12 uur 's middags en 12 uur 's nachts. 
Attention! Het is half 1  
1. Il est midi/minuit et dem
Il est minuit
Il est douze heures
Il est midi

Slide 7 - Sleepvraag

Les heures
In het Frans gaan de kloktijden iets anders dan in het Nederlands.
Voor het halve uur tellen ze vooruit...
- 5 over 1 = 1 uur + 5 (une heure cinq)
- 10 over 1 = 1 uur + 10 (une heure dix)
- 10 voor half 2 = 1 uur + 20 (une heure vingt)
- 5 voor half 2 = 1 uur + 25 (une heure vingt-cinq)

Slide 8 - Tekstslide

Les heures
In het Frans gaan de kloktijden iets anders dan in het Nederlands. 
Na het halve uur gaan ze terugtellen...
- 5 over half 2 = 2 uur - 25 (une heure moins vingt-cinq)
- 10 over half 2 = 1 uur - 20 (une heure moins vingt)
- 10 voor 2 = 2 uur - 10 (une heure moins dix)
- 5 voor half 2 = 2 uur - 5 (une heure moins cinq)

Slide 9 - Tekstslide

Combine l'heure avec la description
01h05
01h10
01h20
01h25
01h35
01h40
01h50
01h55
Il est une heure cinq 
Il est une heure dix
Il est une heure vingt
Il est une heure vingt-cinq
Il est deux heures moins cinq
Il est deux heures moins dix
Il est deux heures moins vingt
Il est deux heures moins vingt-cinq

Slide 10 - Sleepvraag

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord

C'est mon lit.                                = Het is mijn bed. 

Mon cours commence.             = Mijn les begint. 

Voilà ma chambre.                     = Hier is mijn slaapkamer.

Je suis dans ma piscine.           = Ik ben in mijn zwembad.

Je mange avec mes parents.  = Ik eet met mijn ouders. 

J'ai fini mes devoirs.                   = Ik heb mijn huiswerk af. 




Slide 11 - Tekstslide

Let op!
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is en met een klinker of stomme h begint: altijd mon, ton of son!
Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.
C'est son équerre.         = Dat is zijn geodriehoek.


Slide 12 - Tekstslide

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Le lit           C'est mon lit.


La chambre          Voilà ma chambre.


Les parents          J'adore mes parents.

Slide 13 - Tekstslide

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.

Slide 15 - Tekstslide

Bij welk woord hoort 'mes'?
Je fais mes devoirs.
A
Je
B
fais
C
devoirs

Slide 16 - Quizvraag

Bij welk woord hoort 'mon'?
Mon agenda est dans le sac à dos.
A
Agenda
B
dans
C
le sac
D
dos

Slide 17 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (v)
A
mon
B
ma
C
ta
D
sa

Slide 18 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
Pierre et Marie sont ... (onze) parents.
A
ses
B
tes
C
nos
D
vos

Slide 19 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin.
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 20 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
7, Rue de Gare est ... (zijn) adresse (v).
A
ta
B
ton
C
sa
D
son

Slide 21 - Quizvraag