Nederlands-Indië is ontstaan in de.....................................eeuw.
In de samenleving bestond...............................ongelijkheid.
De meeste Indonesiërs waren...................................
Zij moesten...............................................voor de Nederlanders werken.
Dat was een vorm van.........................................
De Indonesische bevolking had............................................inspraak in het bestuur.
Zij kon rond 1900..........................................lezen en schrijven..