1 Ik ben
de sleutel van mijn fiets kwijtgeraakt.
2 Staat in het overzicht wanneer we moeten spelen?
3 Tijdens het interview viel het geluid weg.
4 Het jongetje struikelde over de snoeren van de lamp.
5 In de fabriek naast ons huis maken ze onderdelen voor motoren.
6 Björn kwam te laat voor de presentatie van zijn vriend.