1 Directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens):
– ‘Wil jij de vaatwasser even uitruimen?’, vroeg Iris aan haar zus.
– ‘Als je zaterdagavond bij restaurant De Brug wilt eten,’ zei Anton, ‘zou ik wel eerst reserveren. ’
– De heer Van Engelen vroeg aan een voorbijganger: ‘Weet u waar het station ligt?’
2. Titels:
- Olivier raadt mij aan om 'Wonder' van R.J. Palacio te lezen.
3. Het woord zelf wordt bedoelt en niet de betekenis:
– Veel mensen hebben moeite met de spelling van het woord ‘barbecue’.