Hoofdstuk 3: goede testen en onderzoeken

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
gedragswetenschappenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 5

In deze les zitten 52 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

In dit hoofdstuk zullen we bespreken wat goed onderzoek is, waaraan tests moeten voldoen en welke soorten onderzoek er bestaan.
1.Eisen gesteld aan goed onderzoek.
Een test???

Een test kunnen we omschrijven als een instrument om op korte tijd op systematische wijze veel informatie te verwerven.

Waarover zouden de meeste testen in de humane wetenschappen gaan?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Eisen gesteld aan goed onderzoek.
  • Populaire testen

  • Wetenschappelijke testen

--> afhankelijk van de eisen waaraan wetenschappelijke testen moeten voldoen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Opdracht 1 p 172

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuze uit volgende onderzoeken:
Op de man af: onderzoek naar de online kwetsbaarheid van bekende vrouwen in Vlaanderen

https://www.scriptiebank.be/sites/default/files/thesis/2020-09/Masterproef_Gaelle_Mortier.pdf




Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuze uit volgende onderzoeken
Internet in de gevangenis: risico of opportuniteit?

https://www.scriptiebank.be/sites/default/files/thesis/2020-10/Masterproef_Cool_Anouchka.pdf

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuze uit de volgende onderzoeken
Cyberpesten in het middelbaar onderwijs

https://www.scriptiebank.be/sites/default/files/thesis/2020-05/Def.-versie-BAP%20-%2001012019.pdf

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuze uit de volgende onderzoeken:
De invloed van sociale vergelijkingsprocessen op het affect van Instagramgebruikers

https://www.scriptiebank.be/sites/default/files/thesis/2019-10/Masterproef_FINAL.pdf

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Standaardisatie
* gestandaardiseerde instructie --> iedereen krijgt de vragen op dezelfde manier aangeboden.

* verwerking en interpretatie van de restresultaten is ook gestandaardiseerd.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.2. Betrouwbaarheid
*betrouwbaarheid van een onderzoek geeft weer in welke mate een meetinstrument in staat is om betrouwbare informatie op te leveren.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3. Validiteit
* validiteit: de test meet wat hij zegt te meten.

https://onderwijs.hetarchief.be/collecties/9129931d-23d8-4658-9750-b9f2f8676cb4

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.4. Objectiviteit
*objectiviteit van een test houdt in dat een bepaald antwoord vergelijkbare uitkomsten oplevert, ongeacht wie de meting afneemt.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.5. Ijking en normering
* De ijking van een test hangt sterk samen met de objectiviteit. Elke test is een meetinstrument. Om te weten welke meting je kan aflezen moet het meetinstrument geijkt zijn.
* Een ruwe testscore zegt niets als men niet weet wat een 'normale' score is. Daarom wordt elke test genormeerd: voorzien van normen waarmee je de gemeten waarde kan vergelijke en interpreteren.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.6. Steekproef
* steekproef: je kiest een representatieve groep mensen uit je grote onderzoekspopulatie en je veralgemeent de conclusies van dat kleine onderzoek naar de hele populatie.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoek
Wat is empirisch onderzoek?
Op welke manier kan men onderzoeken?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Empirisch onderzoek
Empirisch onderzoek omvat elke wetenschappelijke onderzoeksactiviteit die directe, eigen waarnemingen gebruikt.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Empirisch onderzoek
Het principe van het empirisme is de inductie.
  • Men begint met waarnemingen
  • Men formuleert op grond daarvan vervolgens een algemenere wetmatigheid (wet).
  • Men stelt op grond van de geconstateerde wetmatigheid een hypothese op.
  • Deze hypothese wordt getoetst door middel van een experiment, en men probeert zo de eerder geformuleerde wetmatigheid te verifiëren of te falsifiëren.

Slide 18 - Tekstslide

voorbeeld online lessen corona
2. Empirisch onderzoek
Het empirisme is een filosofische stroming waarin gesteld wordt dat kennis voornamelijk of geheel voortkomt uit de ervaring.
Volgens de kennistheorie van het empirisme bezit de mens geen enkele vorm van aangeboren kennis, en moet bij de geboorte zijn geest opgevat worden als een
onbeschreven blad
of tabula rasa.

Slide 19 - Tekstslide

nature-nurture
2. Empirisch onderzoek
Bij empirisch onderzoek vertrekken onderzoekers dus van een waarneming, waarbij ze zich vragen stellen om zo tot besluiten of wetmatigheden te komen.
Dit onderzoek kan
  • Correlationeel zijn
  • Experimenteel zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1. Correlationeel onderzoek
* Observeren van minstens 2 variabelen die beide variëren in een steekproef.

* De onderzoeker tracht het verband tussen deze beide variabelen te achterhalen.




Slide 21 - Tekstslide

2 variabelen: bijvoorbeeld 2 gedragingen
2.1. Correlationeel onderzoek
Voorbeelden:
* verband tussen taalvaardigheid en geslacht
* verband tussen rood vlees eten en kanker krijgen
* verband tussen de prestaties op een leesvaardigheidstest en de tijd die mensen besteden aan lezen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1. Correlationeel onderzoek
Een correlatie betekent een wederzijdse relatie, een onderlinge afhankelijkheid tussen twee variabelen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Correlatie
Voorbeelden?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1. Correlationeel onderzoek
  • De samenhang (de relatie of het verband) tussen twee (of meer) variabelen wordt bepaald met behulp van correlatierekening en wordt uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt. (kan waarde aannemen tussen -1 en +1)
  • Deze coëfficiënt geeft meer informatie over de sterkte en de richting van het verband.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1. Correlationeel onderzoek
STERKTE VAN HET VERBAND
*coëfficiënt van 0,0 --> variabelen zijn niet met elkaar verbonden.
*coëfficiënt van 1,0 --> de ene variabele kan perfect de andere variabele voorspellen.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1. Correlationeel onderzoek
RICHTING VAN HET VERBAND:
* een positieve correlatie treedt op wanneer twee variabelen in dezelfde richting variëren. (bv als lengte en gewicht positief samenhangen --> hoe langer, hoe zwaarder)
* een negatieve correlatie treedt op wanneer de ene variabele toeneemt als de ander afneemt en vice versa.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Opdracht 3 p 177

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Opdracht 4 p 177

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1. Correlationeel onderzoek
  • Het feit dat 2 variabelen een sterke correlatie vertonen, betekent echter niet dat veranderingen in de ene variabele altijd het gevolg zijn van veranderingen in de andere.
  • We kunnen met ander woorden niet automatisch causale uitspraken doen.

Slide 30 - Tekstslide

uitleg p 178
2.1 Correlationeel onderzoek
De correlatie tussen twee variabelen kan steeds op drie manieren worden geïnterpreteerd.
  1. A is de oorzaak van B
  2. B is de oorzaak van A
  3. Zowel A als B worden beïnvloed door een derde variabele die (nog) niet bekend is.


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Opdracht 5 p 178

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.2. Experimenteel onderzoek
Een correlationeel onderzoek gaat dus na hoe sterk het verband is tussen twee variabelen.

Maar wat als je nog niet weet of er een verband is?
Dan zet je een EXPERIMENT OP

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.2. Experimenteel onderzoek
Een experiment of experimenteel onderzoek is een onderzoek dat wordt opgezet om een vermoedelijk verband te onderzoeken tussen twee of meer variabelen door één van de variabelen te manipuleren (wijzigen) en na te gaan of de wijziging effect heeft op de andere variabele(n)

Slide 35 - Tekstslide

Het is hier belangrijk dat de onderzoeker maar 1 iets verandert en dat de andere condities constant worden gehouden.
Enkele termen: hypothese
HET VERMOEDELIJK VERBAND OF DE HYPOTHESE.

Slide 36 - Tekstslide

Op basis van voorafgaand onderzoek en eigen ideeen over wat er gebeurd omtrent een bepaald onderwerp, maken de onderzoekers een voorspelling of een hupothese. Deze voorspelling heeft betrekking op een verband tussen twee of meerdere variabelen.

Een voorbeeld:
Studenten die alle lessen bijwonen, hebben hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen.

Onderzoeksvraag
Heeft het eten van appels een positief effect op de gezondheid?
Hypotheses:

H0: Het eten van appels heeft geen effect op het aantal doktersbezoeken.
H1: Het eten van appels zorgt voor minder doktersbezoeken.


Enkele termen: de variabelen.
Onafhankelijke variabele                       Afhankelijke variabele

Is de variabele die wordt gewijzigd                                                          

                                          Is de variabel waar men niets aan verandert.

Slide 37 - Tekstslide

In veel scripties focust de hoofdvraag zich op de relatie tussen een onafhankelijke variabele (oorzaak) en een afhankelijke variabele (gevolg).

Heeft het bijwonen van alle lessen een effect op de hoogte van het cijfer van een scriptie?
Enkele termen: Zuiver onderzoek
Experimentele groep +  controle groep.

Slide 38 - Tekstslide

De proefpersonen worden bij toeval verspreidt, de toewijzing blijft geheim.

Bij de experimentele groep: speciale behandeling, onafhankelijke variabele wordt uitgetest

controlegroep: geen interventie. Is om na te gaan of er geen verandering zou zijn opgetreden zonder dat de onderzoekers ingrepen. vb verkoudheid geneest ook zonder medicijnen.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Termen: Causaal verband
Als er een verschil is tussen de twee groepen kan er een causaal of oorzakelijk verband worden vastgesteld.

Slide 41 - Tekstslide

De onafhankelijke variabele is de oorzaak van verandering bij de afhankelijke variabele.
Soorten experimenten.
* Laboratoriumexperiment: vindt plaats in een specifieke en gecontroleerde situatie, dit is niet noodzakelijk letterlijk een laboratorium.
* Veldonderzoek: onderzoekers proberen in de 'echte' wereld het experiment uit te voeren. Vaak weten de betrokkenen niet dat ze aan een onderzoek meedoen.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Types ondezoek
* Blind onderzoek: weet de persoon niet of hij in de experimentele groep of de controle groep zit.

* Dubbel blind onderzoek: weten zowel de proefpersonen als de onderzoekers niet welke groep de controlegroep is.

Slide 43 - Tekstslide

Een (statistisch) onderzoek met proefpersonen heet dubbelblind als noch de proefpersoon, noch de onderzoeker gedurende het experiment kennis heeft over wie tot de experimentele groep behoort en wie tot de controlegroep. Daardoor wordt de invloed van verwachtingen en van handelwijzen als gevolg van deze kennis uitgesloten. De toewijzing van de proefpersonen aan de groepen dient gerandomiseerd te gebeuren. Dit om zogenaamde observer bias te voorkomen.

In dubbelblind onderzoek zijn de te testen behandelingen en placebo's gecodeerd, evenals de proefpersonen. De betekenis van de codes is slechts bekend bij een persoon die niet (direct) betrokken is bij het onderzoek. Na afloop van de onderzoeksperiode worden de resultaten statistisch verwerkt. De proefpersonen worden dan meestal opgedeeld in diverse groepen, bijvoorbeeld een groep waarbij verslechtering optrad, een groep die gelijk bleef en een groep waarbij verbetering optrad. Pas nadat de resultaten allemaal geregistreerd zijn wordt de codering verbroken en wordt duidelijk wie tot de experimentele groep behoorde en wie tot de controlegroep. Dan wordt ook duidelijk of een verbetering aan de behandeling is te danken of juist niet. Het komt ook voor dat een getest middel zelfs een verslechtering veroorzaakt, hetgeen dan ook zal blijken. Het is van belang de blindering tot na het verwerken van de testresultaten vol te houden omdat ook bij deze verwerking (onbewuste) vertekening van de resultaten kan plaatsvinden als bekend is wie bij welke groep hoort.
Opdracht
Opdracht 6 p 180

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
1. Benoem de hypothese van dit onderzoek:
Gedrag van de zender (strijken gezicht, voet) roept gelijkaardig gedrag op van de ontvanger (strijken gezicht, voet). Wanneer het eigen gedrag geïmiteerd wordt ontwikkelt men een positieve attitude ten aanzien van de imitator. 

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
2. Wat is in het onderzoek de onafhankelijke variabele?
Andermans gedrag imiteren.

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
3. Wat is in dit onderzoek de afhankelijke variabele?
De attitude tov de imitator

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
4. Is dit een zuiver experiment? Motiveer?
Waarschijnlijk niet, er is enkel een experimentele groep beschreven. 

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
5. was dit onderzoek een laboratoriumexperiment of een veldonderzoek? Waarom?
Aangezien er verborgen camera's worden gebruikt, kunnen we en laboratoriumexperiment veronderstellen.

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPEN BOEK TOETS

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Opdracht 7 p 180

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies