In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
thema 2 Organen en cellen
Slide 1 - Tekstslide
juist/onjuist
Slide 2 - Tekstslide
1. Een celwand is een stevig laagje om de cel heen.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quizvraag
2. De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quizvraag
3. Een orgaanstelsel is een groep organen die samen een taak uitvoeren.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
4. In de afbeelding op de vorige bladzijde is een orgaan getekend.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
5. In de kern van de cel van een mens zitten 48 chromosomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
6. Als de bovengrondse delen van een paardenbloem in de herfst afsterven, zal de jonge paardenbloem die in de lente groeit, gemakkelijk uit de grond worden getrokken bij een storm.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
7. Het vatenstelsel vind je alleen in de wortels en de bladeren van de plant.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
8. Alle zijwortels van een plant samen noem je het wortelstelsel.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Een huidcel van een olifant heeft 56 chromosomen.
9. Als deze huidcel deelt, dan heeft elke dochtercel ook 56 chromosomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
10. Erfelijke informatie over de grootte van je voet is alleen opgeslagen in de cellen van je voet.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Linda kijkt door een microscoop naar cellen. Ze wil erachter komen of deze cellen dierlijk of plantaardig zijn.
11. Als ze een celmembraan ziet, dan weet Linda direct dat het dierlijke cellen zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quizvraag
12. Een wortel is een orgaan van een plant.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quizvraag
13. In de stengel van een plant kunnen bladgroenkorrels zitten.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
14. In afbeelding 2 op de vorige bladzijde zijn meerdere cellen te zien.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Kijk nogmaals naar afbeelding 2.
15. In afbeelding 2 zijn chromosomen zichtbaar.
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quizvraag
meerkeuzevragen
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Kijk naar de afbeelding op de vorige bladzijde.
16. Zijn de grote hersenen een cel, een orgaan, een orgaanstelsel of een organisme?
A
cel
B
orgaan
C
orgaanstelsel
D
organisme
Slide 23 - Quizvraag
17. Hoe worden dochtercellen net zo groot als de moedercel waaruit ze ontstaan?
A
door celdeling
B
door kerndeling
C
door plasmagroei
Slide 24 - Quizvraag
Sommige cellen hebben een grote vacuole, midden in de cel.
18. Waarmee is zo'n vacuole gevuld?
A
bladgroenkorrels
B
chromosomen
C
vocht
D
zuurstof
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Kijk naar afbeelding 4 op de vorige bladzijde.
19. In 1 van de preparaten zijn geen celwanden om de cel aanwezig. In welk preparaat is dat?
A
in preparaat 1
B
in preparaat 2
C
in preparaat 3
D
in preparaat 4
Slide 27 - Quizvraag
Vervolgens krijgen Kirsten en Anja de opdracht om een cel met bladgroen te bekijken en te tekenen. Ze gebruiken daarvoor het preparaat met boomalgen.
20. Wat kunnen cellen doordat ze bladgroen hebben?
A
bewegen
B
fotosynthese uitvoeren
C
stoffen verbranden
D
zich voortplanten
Slide 28 - Quizvraag
Volgens Kirsten zit er in de cellen van het uienvlies een kern.
21. Heeft Kirsten gelijk?
A
ja, want alleen plantaardige cellen hebben een kern
B
ja, want zowel dierlijke als plantaardige cellen hebben een kern
C
nee, want alleen dierlijke cellen hebben een kern
D
nee, want de cellen in het uienvlies hebben geen groene kleur
Slide 29 - Quizvraag
Volgens Anja zit er in de spermacellen van een stier een grote vacuole.
22. Heeft Anja gelijk?
A
ja, want alleen dierlijke cellen hebben een grote vacuole
B
ja, want alleen plantaardige cellen hebben een grote vacuole
C
nee,
want alleen dierlijke cellen hebben een grote vacuole
D
nee, want alleen plantaardige cellen hebben een grote vacuole
Slide 30 - Quizvraag
In een organisme komen onder andere cellen, organen en orgaanstelsels voor.
23. Wat is de juiste volgorde van GROOT naar KLEIN?
A
cel - organisme - orgaan - orgaanstelsel
B
orgaan - orgaanstelsel - cel - organisme
C
organisme - orgaan - orgaanstelsel - cel
D
organisme - orgaanstelsel - orgaan - cel
Slide 31 - Quizvraag
Bomen krijgen hun stevigheid van het hout in de stam. Niet alle planten hebben echter hout in hun stengels.
24. Hoe komen planten zonder hout aan hun stevigheid?
A
doordat ze ergens tegenaan groeien
B
door stevige vezels in hun stengels
C
door voedingsstoffen
D
door water
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Tekstslide
Kijk naar afbeelding 5 op de vorige bladzijde.
25. Is in dit blad een bladsteel te zien? En nerven?
A
alleen een bladsteel
B
alleen nerven
C
een bladsteel en nerven
Slide 34 - Quizvraag
26. Welke van de volgende organen behoort tot het verteringsstelsel?
A
het hart
B
de holle ader
C
de lever
D
het ruggenmerg
Slide 35 - Quizvraag
27. Is het oog een orgaan?
A
ja, want het oog heeft een bepaalde taak
B
ja, want het oog is onderdeel van een torso
C
nee, want het oog heeft meerdere takan
D
nee, want het oog is geen onderdeel van een torso
Slide 36 - Quizvraag
open vragen
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Kijk naar afbeelding 6 op de vorige bladzijde.
28. Noteer de namen van de nummers 1 t/m 6
Slide 39 - Open vraag
Slide 40 - Tekstslide
Kijk naar afbeelding 7 op de vorige bladzijde.
29. Schrijf de namen van de nummer 2 t/m 7 op.
Slide 41 - Open vraag
Cellen hebben vaak een bepaalde vorm die anders is dan de vorm van andere cellen.
30. wat bepaalt de vorm van de cellen?
Slide 42 - Open vraag
Een nier kan door een levend persoon aan een patiënt worden gedoneerd. Een lever kan niet door een levend persoon worden gedoneerd.
31. Waarom kan dit met een nier wel en met een lever niet?
Slide 43 - Open vraag
In alle levende mensen vindt celdeling plaats. Toch groeit niet elk levend mens.
32. Hoe kan dat?
Slide 44 - Open vraag
Slide 45 - Tekstslide
Lees de tekst op de vorige bladzijde. Een van de orgaanstelsels die de trainer laat zien is het spierstelsel.
33. Leg uit dat bij de triatlon meer gevraagd wordt van het spierstelsel dan bij alleen hardlopen.
Slide 46 - Open vraag
Slide 47 - Tekstslide
In afbeelding 8 op de vorige bladzijde is een orgaan getekend. 34. Tot welk orgaanstelsel behoort dit orgaan?