Dorpskrant les 7: beeldspraak


Nederlands - Periode 3 - 2021-2022

De Dorpskrant - Les 7
Creatief schrijven & Spelling
VG2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Nederlands - Periode 3 - 2021-2022

De Dorpskrant - Les 7
Creatief schrijven & Spelling
VG2

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen heb je geleerd ...
... hoe je verwijswoorden schrijft.
... hoe je samenstellingen schrijft.
... hoe je samentrekkingen schrijft.
... hoe je meervoudsvormen schrijft.

Waarom ook alweer? 
In de dorpskrant gebruik je 4 woorden van iedere vorm. 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...
... weet je wat beeldspraak is.
... kun je beeldspraak herkennen en benoemen

Waarom ook alweer? 
In iedere tekst in de Dorpskrant verwerk je 1 vorm van beeldspraak.

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg beeldspraak

Op de volgende slide wordt uitgelegd wat beeldspraak (in het algemeen) is en waarom je beeldspraak zou gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?
Beeldspraak is beeldend oftewel figuurlijk taalgebruik. Wat je met beeldspraak zegt bedoel je dus niet letterlijk. Je maakt een vergelijking. Beeldspraak heeft namelijk altijd met vergelijkingen te maken.

Mijn oma is zo trots als een pauw op mijn prestaties. 
Vergelijking 
Het trots zijn van de oma wordt vergeleken met een pauw (een trots dier).
Figuurlijk 
Oma is niet letterlijk een trotse pauw. Ze is zo ontzettend trots dat ze met een pauw wordt vergeleken. 

Slide 5 - Tekstslide

Waarom beeldspraak?
Met beeldspraak kun je iets extra duidelijk maken, nadruk op iets leggen (extra sterk, krachtig uitdrukken).
Zo trek je de aandacht van je lezer en kun je hem verrassen of verbazen. Het maakt je tekst een stuk interessanter, spannender en aantrekkelijker.

In het voorbeeld van de trotse oma, wordt extra sterk/krachtig uitgedrukt dat ze trots is. Door dit op deze manier te zeggen, wordt je taal een stuk aantrekkelijker. 

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg vormen van beeldspraak

Op de volgende slides worden de verschillende vormen van beeldspraak uitgelegd.

Slide 7 - Tekstslide

Beeldspraak: 3 elementen 
Bij een vergelijking kunnen 3 elementen aanwezig zijn:
  • object hetgene dat vergeleken wordt
  • beeld hetgene waarmee het object vergeleken wordt 
  • verbindingswoord woord dat het object en het beeld met elkaar verbindt

Mijn broer is zo sterk als een leeuw.
  • object = mijn broer
  • beeld = een leeuw
  • verbindingswoord = als

Slide 8 - Tekstslide

Vergelijking met als
Bij de vergelijking met als zijn alle 3 de elementen aanwezig: object, beeld en verbindingswoord

Lachen als een boer met kiespijn.
  • object lachen
  • beeld een boer met kiespijn
  • verbindingswoord als

Er zijn ook andere verbindingswoorden mogelijk: zoals, net als
Hij doet alsof hij gek is. (object = hij, beeld = gek)
Mijn broertje gedraagt zich net als een baby. (object = mijn broertje, beeld = een baby)

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijking zonder als

Bij de vergelijking zonder als zijn 2 elementen aanwezig: object en beeld. Het verbindingswoord wordt weggelaten.

Johan, een angstige wezel, zit bij ons in de klas.
  • object Johan
  • beeld een angstige wezel

Slide 10 - Tekstslide

Metafoor

Bij de metafoor is 1 element aanwezig: het beeld. Object en beeld worden weggelaten. Je kunt wel zelf bedenken wat het weggelaten object is. 

De koning van de wildernis sloop dichterbij.
  • beeld de koning van de wildernis
  • (weggelaten object de leeuw)

Slide 11 - Tekstslide

Personificatie
Bij een personifictaie krijgt iets wat niet leeft menselijke eigenschappen of gedrag van mensen

De telefoon slaapt op het bureau van de docent. ( = De telefoon ligt daar en staat op stil/is niet actief.)
  • levenloos iets de telefoon
  • menselijke eigenschap/gedrag slapen

Het papier is geduldig. (= Papier wacht wel totdat het een keer gebruikt/beshreven wordt.)
  • levenloos iets het papier
  • menselijke eigenschap/gedrag is geduldig

Slide 12 - Tekstslide

Metonymia
Bij een metonymia wordt iets genoemd dat te maken heeft met hetgene dat eigenlijk wordt bedoeld. Er is sprake van een verband/relatie. Er zijn verschillende verbanden mogelijk. 

  • Je noemt de verpakking/het materiaal i.p.v. de inhoud.
Doe nog maar een bakkie
(inhoud = een kopje koffie of thee)

  • Je noemt de maker i.p.v. het product.
Er is een nieuwe Rembrandt ontdekt. 
(product = een nieuw schilderij van Rembrandt)

Slide 13 - Tekstslide

Metonymia
Nog 2 verbanden:

  • Je noemt een deel i.p.v. het geheel.
De docent telde alle neuzen
(het geheel = de leerlingen)

  • Je noemt het geheel i.p.v. het deel.
Nederland heeft gewonnen. 
(het deel = het Nederlands elftal)

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!

Op de volgende slides ga je oefenen met het herkennen van beeldspraak.
Log in bij LU - Dorpskrant les 7 - slide 16

Slide 15 - Tekstslide

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 16 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De burgemeester bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie
D
metonymia

Slide 17 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 18 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
metonymia

Slide 20 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
metafoor
B
vergelijking zonder als
C
personificatie
D
vergelijking met als

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking met als
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 22 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De minister-president staat aan het roer van de regering.
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 23 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.
A
vergelijking zonder als
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 24 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Zij is net een nachtegaal.
A
vergelijking zonder als
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 25 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De wind huilt door de bomen.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
vergelijking zonder als

Slide 26 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Geef mij nog eens een glas.
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 27 - Quizvraag

Einde van de les!
Goed gewerkt! 
Heb je nog vragen? Neem dan contact op met je docent.

Volgende les komen de stijlfiguren aan bod!


Slide 28 - Tekstslide