Regeling en waarneming basisstof 7 BVJ H4

Basisstof 7
Het oog


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 7
Het oog


Slide 1 - Tekstslide




Les 1: 
  • Uitwendige  bouw van het oog
  • Inwendige bouw van het oog
  • Werking van ooglenzen 
  • Lichtbreking door ooglenzen



Les 2: 
  • De pupilreflex 
  • Bouw en werking van het netvlies 
  • Lichtreceptoren
  • Diepte zien
  • Oogafwijkingen
Deze basisstof is opgedeeld in 2 lessen

Slide 2 - Tekstslide

Les 1
Je begint nu aan les 1. In deze les worden de volgende onderwerpen behandeld:

  • Uitwendige bouw van het oog 
  • Inwendige bouw van het oog
  • Werking van ooglenzen
  • Lichtbreking door ooglenzen

Slide 3 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog
  • Ogen liggen beschermd in de oogkassen

  • Wenkbrauwen zorgen ervoor dat
    zweet/vocht niet direct in je ogen loopt

  • Wimpers beschermen tegen vuil en fel licht

Slide 4 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog
Het harde oogvlies, de iris, de pupil en het hoornvlies zijn van buitenaf zichtbaar.

  • Het harde oogvlies (oogwit): geeft bescherming en stevigheid
  • De iris: bepaald hoeveel licht er door de pupil kan
  • De pupil: opening in de iris
  • Hoornvlies: doorzichtige deel van het harde oogvlies

Slide 5 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog
  • Onder de huid, boven het oog liggen traanklieren.

  • Hier wordt het traanvocht gemaakt.
    - Voorkomt uitdroging
    - Reinigt het oog (kleine stofjes, of prikkelende stofjes)

  • De oogleden verspreiden dit vocht als je knippert

  • Een teveel aan vocht wordt met via de traanbuizen afgevoerd

Slide 6 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog

Slide 7 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog
  • Het oog zit vast in de oogkas door oogspieren

  • De oogspieren zit vast aan het harde oogvlies

  • Verschillende oogspieren bewegen
    het oog in de gewenste richting

Slide 8 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog
Bekijk de horizontale doorsnede van het oog op de volgende slide.

Daarna lopen we de onderdelen even door:

Slide 9 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

Slide 10 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

Het witte gedeelte van het oog noemen we het harde oogvlies, deze biedt stevigheid en bescherming.


Dit harde oogvlies gaat over in het hoornvlies op de plek waar licht het oog in moet kunnen komen (iris en pupil).


Achter het harde oogvlies zit een tweede laag, het vaatvlies, deze voorziet een groot gedeelte van het oog met zuurstof en voedingsstoffen.

Slide 11 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

Het vaatvlies gaat over in de iris. De iris bepaalt hoeveel licht er door de pupil heen kan komen. De pupil is dan ook gewoon een gat in de iris.


Tussen het hoornvlies en de iris zit de voorste oogkamer. Tussen de iris en de lens zit de achterste oogkamer. Beiden zijn gevuld met vocht.


Achter de iris en de pupil zit de lens, deze zorgt ervoor dat er een scherp beeld op het netvlies valt.

Slide 12 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

De lens zit vast met lensbandjes aan het straalvormig lichaam. Dit is een spier die vast zit aan het vaatvlies.


Het oog is gevuld met het glasachtig lichaam, een geleiachtige massa die er voor zorgt dat het oog zijn vorm behoudt en licht niet verder gebroken wordt.


De binnenste laag van het oog heet het netvlies. Deze wordt door het glasachtig lichaam op zijn plek gehouden en bevat de lichtreceptoren

Slide 13 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

De meeste lichtreceptoren waarmee je het scherpst kan zien bevinden zich in de gele vlek.


Impulsen die dan ontstaan verlaten het oog via de blinde vlek via de oogzenuw.

Slide 14 - Tekstslide

De werking van de ooglenzen

De lens van je oog werkt net als de lens van een (oudere) camera.

Het beeld wordt verkleind maar ook omgekeerd

Slide 15 - Tekstslide

De werking van de ooglenzen

De lichtreceptoren van het netvlies zetten de lichtprikkel om in een impuls.


Dit impuls gaat via de oogzenuw naar het gezichtscentra van de grote hersenen.


Hier wordt dit beeld weer gecorrigeerd en komt het weer overeen met het orgineel.

Slide 16 - Tekstslide

Scherp zien

Het ene moment zie je scherp van dichtbij en het andere moment zie je scherp van veraf. Dit kan door de lens aan te passen.


Ons lichaam kan heel snel de lens van vorm veranderen zodat er altijd een scherp beeld ontstaat op het netvlies.



Slide 17 - Tekstslide

Scherp zien

Hoe plat of hoe bol de lens is bepaald hoe het licht 'gebroken' wordt.



Object is veraf, lens is plat
Object is dichtbij, lens is bol

Slide 18 - Tekstslide

Scherp zien

De lens kan boller of platter worden doordat en minder of meer aan de lens getrokken wordt.


Door het straalvormig lichaam aan te spannen, ontspannen de lensbandjes en wordt de lens bol.

Is het straalvormig lichaam ontspannen dan staat er spanning op de lensbandjes en staat de lens strak en is dus plat.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Scherp zien

Het boller en platter worden van de lens noemen we accomoderen en dit kunnen wij met behulp van de accomodatiespieren.


Dit zijn de kringspieren in het straalvormig lichaam.

Slide 21 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen

Om goed en scherp te kunnen zien moeten de invallende lichtstralen gebogen worden naar een centraal punt op het netvlies.


Dit gebeurd vooral door het hoornvlies. De lens breekt de lichtstralen nog verder als het ontstane beel niet scherp genoeg is.


In het oog zit een bolle/positieve lens, deze bundelt het licht (convergeren)

Holle of negatieve lenzen spreiden het licht (divergeren).

Slide 22 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen

In de afbeelding zie je lichtbreking door verschillende lenzen.


F is het brandpunt, hier komen de lichtstralen samen bij een bolle lens.


f is de afstand van de lens tot het brandpunt.

Slide 23 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen

De afbeelding hiernaast laat zien wat er met de lichtstralen gebeurd als onze ooglens niet zou accomoderen. Het beeld valt achter het scherm/

netvlies.

Dus bij een voorwerp dichtbij moet de lens boller worden om een scherp beeld te vormen op het scherm/

netvlies

Slide 24 - Tekstslide

Eind les 1
Je bent nu klaar met les 1. Voor je verder gaat met les 2 lees je eerst de tekst in je tekstboek goed door. Daarna maak je vragen 29 tot en met 35 en kijk je je werk na. Als je dit gedaan hebt ga je verder met les 2. Deze les start op de volgende slide.

Slide 25 - Tekstslide

Les 2

Je begint nu aan les 2. In deze les worden de volgende onderwerpen behandeld:

  • De pupilreflex 
  • Bouw en werking van het netvlies 
  • Lichtreceptoren
  • Diepte zien
  • Oogafwijkingen


Slide 26 - Tekstslide

De pupilreflex

De hoeveelheid licht die op je oog valt
wisselt sterk (volle zon overdag en een
kaarsje 's avonds in het donker).


Bij een teveel aan licht of een te hoge intensiteit kunnen je lichtreceptoren op je netvlies beschadigen.


Wimpers beschermen al tegen fel licht maar de belangrijkste becherming vormt je pupil.  

Slide 27 - Tekstslide

De pupilreflex

De pupilgrootte wordt bepaalt door de spieren in de iris


Dit zijn de kringspieren en de straalsgewijslopende spieren.


Bij het samentrekken van de kingspieren wordt de pupil kleiner


Bij het samentrekken van de straalsgewijslopende spieren wordt de pupil groter.

Slide 28 - Tekstslide

Bouw en werking van het netvlies

Op het netvlies liggen de lichtreceptoren die de lichtprikkel omzetten naar impulsen.


Via de uitlopers van gevoelszenuwcellen gaan deze impulsen naar de hersenen toe waar zij verwerkt worden.


Het  scherpst zien we met de gele vlek. Met de blinde vlek kun je niets zien, hier verlaat de oogzenuw namelijk het oog.

Slide 29 - Tekstslide

Bouw en werking van het netvlies

Vanaf het glasachtig lichaam bestaat het netvlies uit:

  1. laag zenuwcellen - zij geleiden de impulsen naar de oogzenuw 

  2. laag lichtreceptoren - hier wordt de lichtprikkel omgezet in een impuls

  3. laag pigmentcellen - het pigment in de pigmentcellen absorbeert een teveel aan licht en beschermd zo de lichtreceptoren bij te felle prikkels

Slide 30 - Tekstslide

Bouw en werking van het netvlies

Slide 31 - Tekstslide

Lichtreceptoren

2 soorten:


Staafjes - Liggen over het hele netvlies behalve in de gele en de blinde vlek.

Lage prikkeldrempel en dus gevoelig voor licht, geschikt voor het zien van contrasten (zwart/grijs/wit). Geen kleur- en detailwaarneming


Kegeltjes - liggen in en om de gele vlek, hoge prikkeldrempel en dus geschikt voor het kijken bij daglicht. Met de kegeltjes zie je kleuren en details

Slide 32 - Tekstslide

Lichtreceptoren

Als wij naar een voorwerp kijken en ons beeld fixeren dan valt het beeld op de gele vlek. Dankzij de kegeltjes zien wij dit voorwerp dan in kleur en met details.


Wij hebben 3 soorten kegeltjes:

  1. gevoelig voor rood licht
  2. gevoelig voor blauw licht
  3. gevoelig voor groen licht

Slide 33 - Tekstslide

Lichtreceptoren

Elke kegeltje geeft zijn impulsen door aan een eigen zenuwcel.


In de hersenen, in het gezichtscentrum, worden al deze losse impulsen weer vertaald naar één beeld.


50 tot 100 staafjes geven samen hun impulsen door aan een zenuwcel. Mede hierdoor, als de locatie van de staafjes, maakt dat je geen scherp beeld kunt krijgen.

Slide 34 - Tekstslide

Diepte zien

Gaat het makkelijkst als de ogen aan de voorzijde zitten.


Nodig voor het inschatten van de afstand van jou tot het voorwerp


De beelden van het linkergedeelte van beide ogen gaan naar het rechtergezichtscentrum. Het linkerbeeld van het linkeroog verschilt iets van het linkerbeeld van het rechteroog.

Slide 35 - Tekstslide

Diepte zien

De beelden van het rechtergedeelte van beide ogen gaan naar het linkergezichtscentrum. Het rechterbeeld van het linkeroog verschilt iets van het rechterbeeld van het rechteroog.


Door de beelden van beide gezichtscentra te vergelijken weet je hoever een voorwerp zich van jou bevindt.


Om dit mogelijk te maken moeten de oogzenuwen elkaar deels kruisen, die kruising heet het optisch chiasma.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Oogafwijkingen

Bekendste afwijkingen van het oog hebben te maken met het niet scherp kunnen zien.


Dit kan komen doordat de lens niet bol of plat genoeg kan worden of doordat de oogbol zelf een afwijkende vorm heeft.


Met een extra lens kan dit gecorrigeerd worden.

Slide 38 - Tekstslide

Oogafwijkingen

Bijziendheid


Wel goed zicht bij voorwerpen dichtbij


Van veraf zie je niet goed meer


Corrigeren met negatieve lens

Slide 39 - Tekstslide

Oogafwijkingen

Verziendheid


Goed zien bij voorwerpen veraf


Moeite met voorwerpen dichtbij


Corrigeren met positieve lens


Kan ontstaan door ouderdom

Slide 40 - Tekstslide

Einde van les 2
Dit is het einde van les 2. Je gaat nu verder met het lezen van de tekst in je tekstboek. Daarna maak je vragen 36 tot en met 42 en kijk je je werk na.

Slide 41 - Tekstslide