Oriënterend, globaal (zoekend, kritisch) en precies (intensief, studerend) lezen. Samenvatten.
Afhankelijk van je leesprofiel zwakke punten compenseren door de juiste strategie.
Kernzinnen vinden. Onderwerp en deelonderwerp, hoofdzaken, bijzaken, hoofdgedachte vinden. Het schrijfdoel van de auteur aangeven. Samenvatten. Talige middelen aangeven waarmee de schrijver doel bereikt (vanaf vmbo-kgt) Niveau 3F-4F: een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.
Oriënterend lezen. De hersenen 'aan zetten'. Voorkennis activeren. Functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen. Voorspellingen doen t.a.v. tekst en publiek, tekstsoorten en -doelen aan de opmaak/uiterlijke kenmerken.
De tekst een keer helemaal doorlezen. De tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen. Inleiding, middenstuk en slot in een tekst aanwijzen. Het onderwerp benoemen. Tekstsoorten en -doelen herkennen.
Lezen met een leesdoel in gedachten: informatie vinden, informatie begrijpen, studeren, informatie combineren, oordeel/mening vormen.
Opsommingen, tegenstellingen, voorbeelden m.b.v. signaalwoorden vinden, herkennen en begrijpen. Tijdvolgorde, oorzaak en gevolg herkennen en begrijpen.
De tekst in detail doorgronden. Meningen, argumenten en conclusies herkennen, begrijpen en beoordelen. Informatie uit een tabel halen. Woorden begrijpen. Woordenschat vergroten.
Betekenis afleiden op uit context, de woordbetekenis 'raden' door het woord uiteen te rafelen, of een woord opzoeken in een woordenboek.
Inzicht in relaties op woord- en zinsniveau aan de hand van verwijswoorden.
klinkercombinaties met -r (eer/oor/eur), klinkercombinaties met -i/uw.
0F: sch/ch/g, -str, -rst, -rnst, -rfst, -ng/-nk. 1F en hoger: combinaties van bovenstaand.
ou/au/oe, ei/ij en y, ie/i, c/k/ch/s, zje/ge (garage), tsie/tie (vakantie), stomme e, t/th/d, c/s/ss/z/zz Op hogere niveaus ook: ks/x, k/ck, kw/qu, t/th/d, s/ch/sj Franse leenwoorden, Engelse leenwoorden
verlengingsregel - verenkeling, verlengingsregel - verdubbeling, uitzonderingen
f of v? s of z? p of b? t of d?
Ook: assimilaties (hoestdrank)
Meervoud op -en/-s/'s/, meervoud met medeklinkerverdubbeling, onregelmatige meervouden, meervoud met trema.
Voor- en achtervoegsels, bijvoeglijke naamwoorden, materiaalwoorden (gouden, wollen), verkleinwoorden (huisje, boompje), toepassen verlengingsregel
's ('s avonds), 's- ('s-Gravenhage)
Alle of allen (en vergelijkbare woorden) Tussen-n Tussen-s Voornaamwoorden
Samenstellingen, Koppelteken, Plaatsbepalingen (er + voorzetsel), Bijwoordelijke bepalingen
Het hele werkwoord, de stam, o.t.t: zwakke werkwoorden (werkt), stam op d/t (brandt, zet) o.v.t: sterke werkwoorden (lopen), zwakke werkwoorden (werkte), -de(n)/-te(n)? (auditief), -de(n)/-te(n) via 'T eX-KoFSCHiP, instinkers: v/f, z/s, instinkers: dd/tt v.t: voltooid deelwoord, d/t (auditief), d/t via 'T eX-KoFSCHiP, instinkers (v/f, s/z)
scheidbare werkwoorden, wederkerende werkwoorden, scheidbare wederkerende werkwoorden
Punten, komma's (voor voegwoorden), uitroeptekens, vraagtekens, puntkomma's
Aan bod komen: wel/geen hoofdletter bij: begin van de zin, eigennamen, tussenvoegsel, aardrijkskundige namen, soortnamen, bijvoeglijk gebruikte namen, feestdagen, directe rede.
Trema, accent aigu, accent grave, accent circumflex
In een aparte les komen de trappen van vergelijking aan bod. (De stellende trap, vergrotende trap, overtreffende trap, onregelmatige vormen.)
Er is een losse les over het bijzondere bijwoord 'er'.
Het hele werkwoord, werkwoordstammen, zwakke en sterke werkwoorden
Hoofdzin + hoofdzin, bijzinnen, voegwoorden