DT5 Persoonlijke voornaamwoorden

Week 3 les 2
Persoonlijke voornaamwoorden
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Week 3 les 2
Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Persoonlijk 
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 2 - Slide

Voorbeelden
  • Ik kan niet van die appeltaart van haar afblijven.
  • Wie wil vanavond met ons naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 3 - Slide

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 9 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 10 - Quiz