M4: Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
Waarmee/met wie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
Waarmee/met wie

Slide 1 - Slide

Planning vandaag:
- Lezen
- Nakijken opdracht stencil
- Terugblik/herhaling
- Met wie/waarmee
- Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Doel

Aan het einde van de les ken je de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

en

- je weet wanneer je waarmee/met wie gebruikt


Slide 3 - Slide

timer
15:00

Slide 4 - Slide

Nakijken
Als bij vergelijking en gelijkheid
Dan bij ongelijkheid

1. Kijk eerst of zij past in de zin. Niet? Ga naar stap 2
2. Kijk of hun kan. Hun komt voor een bezit. Niet? Ga naar stap 3
3. Hen (komt vaak na een voorzetsel)

Slide 5 - Slide

Terugblik/herhaling
Wanneer gebruik je ‘omdat, waarom, daarom, hierom’?
Bij een menselijke beslissing/keuze.
(m-woorden = menselijke keuze)

Wanneer gebruik je ‘doordat, waardoor, daardoor, hierdoor’?
Bij een oorzaak waar het geen menselijke beslissing/keuze is. Invloed van buitenaf.
(d-woorden)




Slide 6 - Slide

Waarmee/met wie
Wanneer gebruik je ‘waarmee, waardoor, waarvoor’?
Als je verwijst naar zaken, dingen en dieren
Is dit het boek waarmee gewerkt wordt?

Wanneer gebruik je ‘met wie, door wie, voor wie’?
Als je verwijst naar mensen.
Is dit de persoon met wie ik het gesprek moet voeren?


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 9 - Quiz

Persoonlijk en bezittelijk
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 10 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk
Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord!
- Het is mijn bal.
- Dat is haar trui.
- Dit is jouw pen.

Slide 11 - Slide

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 12 - Slide

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 17 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 20 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 21 - Quiz

Zelf aan de slag
Talent online
6.3
Basisopdracht: 4, (de eerste 2) en 7 (de eerste 2)
Extra opdracht: 11, 12

Klaar? Dan ga je naar:
 https://extraned.nl/index.php/woorden-oefenen-vmbo/  
Maak de woordenschat oefeningen

Slide 22 - Slide