La voix passive - exercices

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

La voix passive

Regardez d'abord cette vidéo d'instruction! 

Elle est très claire, mais en français. Cherchez les mots ou phrases que vous ne comprenez pas! 

Zoek woorden en zinnen op die je niet kent in de volgende video! 

La voix passive

Voordat we het gaan hebben over hoe je de passief vormt,

moeten we eerst goed begrijpen in welke situatie je het zou kunnen gebruiken. 

(Er is best een kans dat je het in je schrijftoets niet echt goed kunt gebruiken, maar als je het doet, dan liever op een goed moment.)

Situation 1: quand on ne sait pas qui a fait l'action
Leg in je eigen woorden uit wat voor context / situatie dit is (voordat je de uitleg bekijkt)

Situation 2: quand on n'a pas besoin de préciser le sujet
Leg in je eigen woorden uit wat voor context / situatie dit is (voordat je de uitleg bekijkt)

Situation 3: mettre en valeur un élément
Leg in je eigen woorden uit wat voor context / situatie dit is (voordat je de uitleg bekijkt)

Traduisez en néerlandais:

(Traduisez les phrases en néerlandais dans un cahier ou sur un papier avant de regarder la diapo suivante) - voordat je de volgende slide bekijkt

1. La loi est votée par les députés.

2. Ma voiture a été volée.

3. Cette bibliothèque a été construite au 18e siècle. 

Réponses:

1. De wet wordt ingestemd door de (volks)vertegenwoordigers / afgevaardigden.

2. Mijn auto is gestolen (geworden).

3. Deze bibliotheek is gebouwd (geworden) in de 18e eeuw. 

Quelle situation va bien avec les phrases? 

1. La loi est votée par les députés.

2. Ma voiture a été volée.

3. Cette bibliothèque a été construite au 18e siècle. 

we weten niet wie iets gedaan heeft

het is niet belangrijk wie iets gedaan heeft

nadruk op hetgene wat gemaakt / gedaan is

Wat is het Nederlandse hulpwerkwoord dat altijd (soms niet zichtbaar) wordt gebruikt bij de passieve vorm?
(Kijk naar de Nederlandse vertalingen twee slides terug.)

Et quel verbe est-ce que l'on utilise toujours pour la voix passive en français?

1. être
2. avoir
3. devenir
4. aller

Choisissez la bonne traduction:

Il a construit

Il a été construit

Elle a volé

Elle a été volé

Il est construit

Paul a arrêté

Paul est arrêté

Hij heeft gebouwd

Het wordt gebouwd

Het is gebouwd

Zij heeft gestolen

Zij (het) is gestolen

Paul heeft gearresteerd

Paul wordt gearresteerd

Maintenant, des exercices:

Exercices 25, 26 aux pages 62-63

(Faites-les d'abord, puis corrigez à la diapo suivante

Eerst maken, dan nakijken op volgende slide.)

Félicitations!

Tous les exercices ont été faits 😉