KB1 HERKANSING

Alice en Bill staan bovenop een gebouw. Alice gooit haar bal naar beneden. Bill gooit zijn bal horizontaal. Wat kan je zeggen over de versnelling direct na het loslaten?
A
De bal van Alice heeft een grotere versnelling
B
De grootte van de versnelling is hetzelfde, maar de richting niet.
C
Beide ballen hebben dezelfde versnelling
D
De bal van Bill heeft een grotere versnelling
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
natuurkundeHBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Alice en Bill staan bovenop een gebouw. Alice gooit haar bal naar beneden. Bill gooit zijn bal horizontaal. Wat kan je zeggen over de versnelling direct na het loslaten?
A
De bal van Alice heeft een grotere versnelling
B
De grootte van de versnelling is hetzelfde, maar de richting niet.
C
Beide ballen hebben dezelfde versnelling
D
De bal van Bill heeft een grotere versnelling

Slide 1 - Quiz

Je gooit een steen van een brug. Als deze 4 s is gevallen, gooi je een tweede steen. Wat gebeurt er met de onderlinge afstand tussen de stenen tijdens het vallen?
A
De onderlinge afstand neemt toe tijdens het vallen
B
De onderlinge afstand blijft constant
C
De onderlinge afstand neemt af tijdens het vallen
D
Er is meer informatie nodig om een antwoord te kunnen geven

Slide 2 - Quiz

Je rijdt eerst 10 km met 30 km/h en vervolgens 10 km met 50 km/h. Hoe lang doe je hierover
A
minder dan een half uur
B
meer dan een half uur
C
een half uur
D
geen van de antwoorden klopt

Slide 3 - Quiz

Vrachtauto v botst frontaal op stilstaande bus b. De bus wordt hierdoor in beweging gebracht. Wat kan je zeggen van de grootte van de kracht?
A
Fv is groter dan Fb
B
Fv = Fb
C
Fv is kleiner dan Fb
D
Dat hangt af van de massa

Slide 4 - Quiz

Kijk naar lijn B in het v(t)-diagram. Wat kan je zeggen over de verplaatsing horend bij lijn B?
A
Neemt lineair af
B
Neemt kwadratisch toe
C
Neemt kwadratisch af
D
Is gelijk aan 0

Slide 5 - Quiz


I Een stuiterbal valt en stuit omhoog
II Een stuiterbal schiet omhoog en valt terug.
A
I hoort bij 2 II hoort bij 3
B
I hoort bij 4 II hoort bij 1
C
I hoort bij 1 II hoort bij 4
D
I hoort bij 3 II hoort bij 2

Slide 6 - Quiz

Als de y-component van een vector verdubbelt, wat gebeurt er dan met de hoek van de vector met de horizontaal?
A
De hoek verdubbelt
B
De hoek wordt groter, maar minder dan 2x
C
De hoek halveert maar minder dan 2x
D
De hoek halveert

Slide 7 - Quiz

Een bepaalde vector wijst in west-noordwestelijke richting. Wat kan je zeggen van de hoek van de vector met de positieve x-as?
A
158°
B
45°
C
113°
D
23

Slide 8 - Quiz

Alice en Bill staan op de rand van een klif met hoogte H. Beiden gooien ze een bal met beginsnelheid v0, Alice gooit de bal recht naar beneden en Bill recht omhoog. De snelheden van de ballen waarmee ze de grond raken zijn vA en vB. Als er WEL luchtweerstand is, wat is dan waar?
A
vA < vB
B
vA = vB
C
vA > vB
D
Hangt af van v0

Slide 9 - Quiz

Vanuit rust druk je op het gas van een Ferrari, waarbij je gedurende 4 seconden een kracht F uitoefent. De auto legt een afstand van 50 m af. Hoeveel seconden had je dezelfde kracht moeten uitoefenen om een afstand van 200 m af te leggen?
A
6
B
8
C
12
D
16

Slide 10 - Quiz

Je telt twee vectoren met lengte 20 en 40 eenheden bij elkaar. Welke LENGTE kan de resultante hebben?
A
17
B
-20
C
30
D
70

Slide 11 - Quiz

Je laat een pakketje vallen uit een vliegtuig dat met constante snelheid vliegt en in een rechte lijn. Zonder luchtweerstand zal het pakketje:
A
Snel achterlopen op het vliegtuig tijdens het vallen
B
Verticaal onder het vliegtuig blijven tijdens het vallen
C
Voor komen te lopen op het vliegtuig tijdens het vallen
D
In een rechte lijn naar beneden vallen

Slide 12 - Quiz

Een projectiel wordt gelanceerd vanaf de grond met een hoek van 30°. Er is luchtwrijving. Op welk moment is de kinetische energie maximaal?
A
Op het moment dat het projectiel loskomt
B
Op het hoogste punt in de vlucht
C
Net voordat het de grond raakt
D
De kinetische energie is constant

Slide 13 - Quiz

Een oorlogsschip vuurt twee kogels af naar twee vijandelijke onderzeeërs. De kogels worden met dezelfde beginsnelheid afgevuurd. Als de kogels de trajecten volgen die afgebeeld zijn, welke onderzeeër wordt dan als laatste geraakt?
A
1
B
2
C
Allebei tegelijk
D
Dat hangt af van de horizontale afstand.

Slide 14 - Quiz

Beschouw een karretje op een horizontale wrijvingsloze tafel. Wat gebeurt er met het karretje nadat het een horizontaal duwtje heeft gekregen?
A
Het komt langzaam tot stilstand
B
Het rijdt door met constante versnelling
C
Het rijdt door met afnemende versnelling
D
Het rijdt door met constante snelheid

Slide 15 - Quiz

Vanuit rust versnel je in je Audi. Je oefent hierbij gedurende 1 s een kracht F uit. De auto versnelt tot een snelheid van 18 km/h. Welke snelheid bereikt de auto als je diezelfde kracht gedurende 3 s uitoefent?
A
36
B
54
C
72
D
162

Slide 16 - Quiz

De netto arbeid op een fietser+fiets is 1600 J. De massa van de fietser+fiets is 50 kg. Wat kan je zeggen van de snelheid van de fietser?
A
die is 8 m/s
B
die is toegenomen met een factor 8
C
die is groter geworden, maar je kan niet zeggen hoeveel
D
die verandert niet

Slide 17 - Quiz

Voor een kanon op de Aarde, volgt een kanonskogel traject 2. Welk traject zou een kanonskogel volgen als hetzelfde kanon op de Maan zou zijn, waar g = 1.6 m/s2 in een situatie waarin verder alles hetzelfde is?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Een klont ijs drijft in een glas ijskoud water. Wat gebeurt er met het waterpeil als de klont smelt?
A
Dat verandert niet
B
Dat daalt
C
Dat stijgt
D
Dat hangt af van de massa van de ijsklont

Slide 19 - Quiz