Aansluitmodule M4-H4

Bonjour!
Beste toekomstige leerling van havo 4, je hebt Frans gekozen en ça nous fait plaisir! Misschien is je kennis een beetje weggezakt en daarom is het handig om voordat je aan deze instaptoets begint, de grammatica nog eens te herhalen. Kijk op eens internet, bijvoorbeeld op verbuga.eu als je de werkwoorden niet meer kunt vervoegen.
Veel succes!

1 / 53
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bonjour!
Beste toekomstige leerling van havo 4, je hebt Frans gekozen en ça nous fait plaisir! Misschien is je kennis een beetje weggezakt en daarom is het handig om voordat je aan deze instaptoets begint, de grammatica nog eens te herhalen. Kijk op eens internet, bijvoorbeeld op verbuga.eu als je de werkwoorden niet meer kunt vervoegen.
Veel succes!

Slide 1 - Slide

Vocabulaire

Slide 2 - Slide

l'élève
le prof
le livre
le
portable
la porte
le bureau
le sac à dos

Slide 3 - Drag question

dimanche
lundi
samedi
mardi
les jours
jeudi
vendredi
mercredi
le weekend
la semaine
maandag
vrijdag
zaterdag
de week
dinsdag
donderdag
woensdag
de dagen
het weekend
zondag

Slide 4 - Drag question

Over welk plaatje gaat de beschrijving?
L'objet est: orange, en tissu et rectangulaire.

Slide 5 - Drag question

Traduis:
Mon petit frère s’appelle Bastien.

Slide 6 - Open question

Traduis:
Et ta soeur, elle s’appelle comment?

Slide 7 - Open question

Traduis:
Ils ont tous les deux leur propre chambre?

Slide 8 - Open question

Traduis:
Non, Bastien est encore un bébé. Il dort dans la chambre de mes parents.

Slide 9 - Open question

Tu peux te présenter?
Geef, en français, antwoord op de volgende vragen. 
Maak hele zinnen. 

Slide 10 - Slide

Comment tu t'appelles?

Slide 11 - Open question

Tu as quel âge?

Slide 12 - Open question

Tu habites où?

Slide 13 - Open question

Tu vas à quelle école?

Slide 14 - Open question

Tu habites loin de l'école?

Slide 15 - Open question

C'est quand, ton anniversaire?

Slide 16 - Open question

Tu as des frères ou soeurs?

Slide 17 - Open question

Tu as un animal domestique?

Slide 18 - Open question

Tu fais du sport?

Slide 19 - Open question

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il fait mauvais
Il fait chaud
Il fait froid
Il fait 22 degrés

Il gèle

Slide 20 - Drag question

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il neige
Il y a du soleil
Il pleut
Il fait -5 degrés

Il y a du vent


Slide 21 - Drag question

Grammaire

Slide 22 - Slide

Welk lidwoord hoort hier?
Où sont .......(de) chaussures?
A
le
B
les
C
la
D
des

Slide 23 - Quiz

Welk lidwoord hoort hier?
Marianne est........ (het) petite amie de Patrick.
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 24 - Quiz

Welk (delend) lidwoord hoort hier?
Vous avez ........tartes?
A
de la
B
de les
C
des
D
du

Slide 25 - Quiz

Welk lidwoord hoort hier?
Il y a ....... (een) maison près de la plage?
A
le
B
la
C
un
D
une

Slide 26 - Quiz

Welk lidwoord hoort hier?
Tu manges ....... baguettes?
A
des
B
la
C
la
D
du

Slide 27 - Quiz

Bij welk werkwoord horen deze vormen?
AVOIR (hebben)
ÊTRE (zijn)
Nous sommes
Je suis
Tu as
Vous avez
Ils sont
Elle est
On a
Nous avons
Il a
J'ai
Ils ont
Vous êtes

Slide 28 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

Combineer
A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 29 - Drag question

Parlons
Parlent
parlé
Aime
avez joué
as joué
J'ai ___
Ik heb gesproken
Tu ___
Jij hebt gespeeld
Il, elle, on
Hij, zij, men houdt van
Nous
wij spreken
Vous ___
U heeft gespeeld, jullie hebben gespeeld
Ils, elles
Zij spreken

Slide 30 - Drag question

(Aller, passé composé) Nous ..................
(Connaître, passé composé) Elles ......................

Slide 31 - Open question

(avoir, passé composé) elle ..................
(vendre, passé composé) Juliette ........

Slide 32 - Open question

(être, passé composé) Nous ..................
(faire, passé composé) Elles ......................

Slide 33 - Open question

Vul de juiste vorm in van de futur.
1. Où tu (wonen) _____ dans 5 ans.
2. J’(wonen) _____ à New York.
3. Vous (spreken) _____ donc anglais.
4. Nous (kennen) _____ deux ou trois langues étrangères.
5. Et tu (spelen) _____ encore au tennis?

Slide 34 - Open question

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
mon frère est grand.
ma soeur est .......... aussi.

Slide 35 - Open question

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
Ma voiture est noire.
Mon vélo est............aussi

Slide 36 - Open question

Welke 3 manieren heb je om een vraagzin te maken?

Slide 37 - Open question

Maak een vraagzin
Tu regardes un film.

Slide 38 - Open question

Maak van de volgende zin een vraagzin:
J'aime bouger.

Slide 39 - Open question

Verander steeds het bezittelijk voornaamwoord in een aanwijzend voornaamwoord.
Bedenk eerst welke vorm waar bij hoort (mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud).

Ce
Cet
Cette
Ces
Mon père
Ma soeur
Mes parents
Vos tantes
Mon oncle
Ses copains
Notre famille
Leur maison

Slide 40 - Drag question

Kijk- en luistervaardigheid
Je gaat nu een kort filmpje bekijken over wolven in Frankrijk. Je kunt zo vaak pauzeren/terugkijken als je wilt. 
Eerst krijg je wat handige vocabulaire. Daarna volgt een overzicht van de vragen. 

Slide 41 - Slide

Est-ce vrai qu’il y a plus de loups en France? 

Slide 42 - Slide

Wat handige vocabulaire: 
le loup = de wolf 
les éleveurs = de fokkers 
les moutons = de schapen 
chasser = jagen 
tuer = doden
attaquer = aanvallen
le troupeau = de kudde 

Slide 43 - Slide

Les questions : 
1. Combien de loups il y a aujourd'hui environ en France? 
2. Où est-ce que les loups se retrouvent principalement? 
3. Pourquoi est-ce que les éleveurs détestaient les loups? 
4. Quand est-ce que le loup est devenu une espèce protégée en Europe?    
5. Comment est-ce que le loup s’est de nouveau installé en France?    
6. Pourquoi est-ce qu' il y a maintenant moins d’attaques sur les troupeaux? 

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Link

1. Vul in: Aujourd'hui il y a plus de ...... loups en France.
A
5000
B
100
C
500
D
1050

Slide 46 - Quiz

2. 2. Où est-ce que les loups se retrouvent principalement?
A
Dans les Alpes
B
Seulement dans le Nord de la France
C
Dans les villes et les fôrets
D
Dans le Jura

Slide 47 - Quiz


3. Pourquoi est-ce que les éleveurs détestaient les loups?
A
les loups ont attaqué leurs enfants
B
les loups ont mangé leurs moutons
C
les loups ont mangé leur recolte.
D
les loups ont ruiné leurs terrains.

Slide 48 - Quiz

4. in 1930 "il n'y avait plus aucun loup en France" (wat betekent dit? )

Slide 49 - Open question

5. Quand est-ce que le loup est devenu une espèce protégée en Europe?
A
1950
B
2010
C
1980
D
1930

Slide 50 - Quiz

6. Hoe kwam de wolf weer terug in Frankrijk?

Slide 51 - Open question

7. Pourquoi est-ce qu'il y a maintenant moins d’attaques sur les troupeaux?
A
Les loups sont plus timide
B
On peut tuer tout les loups
C
On peut tuer un certain nombre de loups.

Slide 52 - Quiz

8. le loup - les éleveurs - les moutons -chasser
Type de betekenis van bovenstaande woorden hieronder:

Slide 53 - Open question