Schrijfopdracht
1 / 23
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Hoofdletters gebruik je...
A
Echt nooit!!
B
Bij elk nieuw woord.
C
Als een zin begint.
D
Bij de eerste letter van een zin en namen.
Slide 4 - Quiz
De persoonsvorm is het werkwoord ...
A
... dat verandert als je de tijd verandert
B
...dat vooraan komt te staan in een vraagzin
C
... dat verandert als je enkelvoud/meervoud verandert
Slide 5 - Quiz
"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin."
De persoonsvorm is:
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 6 - Quiz
Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot
Slide 7 - Quiz
In de inleiding schrijf je
A
waar de tekst over gaat
B
meer over het onderwerp
C
een duidelijk einde aan de tekst
D
de titel
Slide 8 - Quiz
In het middenstuk schrijf je
A
waar de tekst over gaat
B
meer over het onderwerp
C
een duidelijk einde aan de tekst
D
de titel
Slide 9 - Quiz
In het slot schrijf je
A
waar de tekst over gaat
B
meer over het onderwerp
C
een duidelijk einde aan de tekst
D
de titel
Slide 10 - Quiz
De meeste alinea's vind je meestal in
A
de inleiding
B
het middenstuk
C
het slot
D
de titel
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Waarom vind je het onderwerp dat je hebt gekozen interessant?
Slide 13 - Open question
Wat weet je al over jouw onderwerp?
Slide 14 - Mind map
Plaats hier een foto of afbeelding die goed bij jouw artikel past.
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Over welke belangrijke woorden die je hiervoor genoemd hebt, wil je een alinea schrijven? Noem er minstens 3. Dit zijn je deelonderwerpen.
Slide 19 - Open question
Bronnen
Ga voor elk deelonderwerp op zoek naar extra informatie. Noteer hier waar je die informatie hebt gevonden.
Ga voor elk deelonderwerp op zoek naar extra informatie. Noteer hier waar je die informatie hebt gevonden.
