Wat: Je maakt in viertallen een doorgeefgedicht.
Hoe: Je gaat in een groepje zitten en je krijgt een nummer. Nummer 1 begint het gedicht met een bijvoeglijk naamwoord en schrijft dit op het blaadje.
Dan krijgt nummer 2 het gedicht. Nummer 2 zet een zelfstandig naamwoord achter het bijvoeglijk naamwoord.
Nummer 3 zet er een werkwoord achter.
Dan krijgt nummer 4 het blaadje. Nummer 4 mag zelf weten welk woord erachter komt te staan. Vanaf nummer 4 mag je zelf woorden bedenken. Je mag niet overleggen wat iemand bedoelt met de woorden!
Hulp: Steek je vinger even op. Tijd: 10 minuten
Uitkomst: Je hebt gezamenlijk een gedicht geschreven. Klaar: Maak nog een gedicht