Thema 5 Erfelijkheid en evolutie B4 De evolutietheorie

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B4
De evolutietheorie
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B4
De evolutietheorie

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Een allel is hetzelfde als een gen.
A
Ja, ze hebben beiden altijd dezelfde info.
B
Ja, ze liggen allebei op dezelfde plek en zijn dus gelijk.
C
Nee, ze liggen wel op dezelfde plek maar een gen is specifieker.
D
Nee, ze liggen wel op dezelfde plek maar een allel is specifieker.

Slide 4 - Quiz

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Bestaat uit DNA en eiwitten
Is een variant van een gen
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
Allel
DNA
Gen

Slide 5 - Drag question

Bij een mutatie in welk type cellen zijn de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen.
B
Bij een mutatie in geslachtscellen.
C
Bij een mutatie in huidcellen.

Slide 6 - Quiz

Maak de dubbele streng van het DNA molecuul compleet

Slide 7 - Drag question

Leerdoelen B4

5.4.1 Je kunt de evolutietheorie beschrijven


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Evolutie
de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen







Charles Darwin heeft de evolutietheorie ontwikkeld. Hij gaat uit van een periode van miljoenen jaren, waarbij genotypen veranderen, de natuur zelf selecteert wie overleeft en dat er nieuwe soorten ontstaan.

Slide 10 - Slide

Variatie in genotypen
  • De meeste planten en dieren planten zich geslachtelijk voort.
  • Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie ingenotypen. Ook door mutaties kan variatie in genotypen ontstaan. 
  • Als nieuwe genotypen ontstaan, kan dat leiden tot nieuwe fenotypen

Slide 11 - Slide

Natuurlijke selectie
Sommige organismen krijgen veel nakomelingen, zoals vlinders.
Niet alle vlinders hebben een even grote overlevingskans. 
Vlinders met een zwakke gezondheid of met een afwijkende kleur worden eerder gevangen door roofdieren.  Deze vlinders leven 
dan maar kort en hebben weinig kans om 
nakomelingen te krijgen. 
De vlinders die sterk en gezond zijn en een goede 
schutkleur hebben, hebben de grootste kans om in 
leven te blijven en nakomelingen te krijgen.

Slide 12 - Slide

Nog een voorbeeld...
Individuen met een bepaalde eigenschap (gelere slakken) hebben een grotere kans om te overleven (ze worden niet opgegeten door lijsters).

De individuen met deze eigenschap kunnen zich dus wel/vaker/meer voortplanten dan de individuen zonder deze eigenschap.

De nakomelingen krijgen in hun DNA deze eigenschap van hun ouders (geel zijn).

Uiteindelijk komen er dus meer individuen met die eigenschap.

Slide 13 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten
Door:
  • verandering in leefomgeving (bijvoorbeeld klimaat)
  • isolatie (door bijvoorbeeld een rivier, berg, ijs, woestijn of een zee)

Een soort als geheel heeft een grotere overlevingskans als bij deze soort veel verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. Altijd wel individuen die dan de juiste eigenschappen hebben...

Slide 14 - Slide

Zelfstandig aan de slag
  • Maak opdracht 1 t/m 7 (+8)
  • Kijk de opdrachten na met het antwoordboek of digitaal
  • Oefen de Flitskaarten en check de leerdoelen met de Test Jezelf

Klaar? 
  • Lees de Samenhang op bladzijde 132 en maak opdracht 9 als je eerder klaar bent...


timer
15:00

Slide 15 - Slide

Lesafsluiter B4

Slide 16 - Slide

Wie was Charles Darwin?
A
De man die de Evolutie Theorie heeft bedacht
B
De ontdekker van het DNA Dubbel Helix (de dubbele streng)
C
De man die ontdekte door gebruik van fruitvliegen wat chromosomen zijn
D
The lokale manager van de Mac Donalds

Slide 17 - Quiz

Zijn mutaties altijd goed voor de evolutie?
A
Ja elke mutatie helpt met de soort vorming
B
Nee je hebt ook mutaties die een soort kan hinderen
C
Ja, mutaties zijn de enige manier hoe een soort zich kan aan passen
D
Schaapje Schaapje heb je witte wol!

Slide 18 - Quiz

Wat is isolatie?
A
Dat door omstandig heden een populatie van elkaar word afgescheiden met de kans op soortvorming.
B
Als ik op mijn kamer zit te gamen en mijn moeder wil dat ik de afwas ga doen maar dit weiger.
C
het kunstmatig apart zetten van een kleine populatie om te zien wat er gebeurt.
D
Het idee dat de soort die zich het beste aanpast de meeste kinderen krijgt.

Slide 19 - Quiz


A
Ja, van kunstmatige selectie
B
Ja, van natuurlijke selectie
C
Nee, er is geen sprake van selecite

Slide 20 - Quiz


Slide 21 - Open question