Cursus 1.3 Voor welke prijs?

Cursus 1.3 voor welke prijs?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Cursus 1.3 voor welke prijs?

Slide 1 - Slide

Productieweg:

Wat gebeurt allemaal om iets te produceren


Bedrijfskolom:

Welke bedrijven zijn bij de productie betrokken

Slide 2 - Slide

Wat is de toegevoegde waarde van een product?
De waardeverhoging van een product die ontstaat door het product te bewerken.  
Het product wordt steeds meer geschikt voor gebruik.

Door arbeid, tijd en energie die in het product is gestoken, wordt het product meer waard.

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
• Weet jij het verschil te benoemen tussen afzet en omzet.
• Kun jij beredeneren wat er met de omzet gebeurt aan de hand van een voorbeeld.
• Kun jij de begrippen brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst toepassen in een berekening.
• Kun jij de BTW berekenen van producten.

Slide 4 - Slide

Afzet

=
Het aantal producten dat je verkoopt

Slide 5 - Slide

Omzet
=
Geld dat je verdient met verkoop van producten

Omzet = opbrengst

Slide 6 - Slide

Formule
Omzet = verkoopprijs x afzet

Een taart kost € 10,- per stuk
De bakker verkoopt 4 taarten op een dag. 
De omzet is € 10,- x 4 taarten = € 40,- omzet

Slide 7 - Slide

Een paar voetbalschoenen kost € 50,- per paar.
In een week worden 5 paar voetbalschoenen verkocht. Hoeveel is de afzet deze week?
A
5 paar voetbalschoen
B
€ 250,-
C
€ 50,-
D
10 paar voetbalschoenen

Slide 8 - Quiz

Een paar voetbalschoenen kost € 50,- per paar.
In een week worden 5 paar voetbalschoenen verkocht. Hoeveel is de omzet deze week?
A
5 paar voetbalschoenen
B
€ 250,-
C
€ 50,-
D
10 paar voetbalschoenen

Slide 9 - Quiz

Een week later zijn de voetbalschoenen in de aanbieding en kosten € 30,- per paar.
In die week worden 10 paar voetbalschoenen verkocht. De afzet is:
A
Gedaald
B
Gestegen
C
Gelijk gebleven

Slide 10 - Quiz

Een week later zijn de voetbalschoenen in de aanbieding en kosten € 30,- per paar.
In die week worden 10 paar voetbalschoenen verkocht. De omzet is:
A
Gedaald
B
Gestegen
C
Gelijk gebleven

Slide 11 - Quiz

Is de opbrengst/omzet van een dag
ook allemaal winst?
Ja
Nee

Slide 12 - Poll

Overzicht begrippen
  •  De afzet is de hoeveelheid die verkocht is. 
  •  De omzet is het geldbedrag waarvoor iets is verkocht.  
  •  omzet = prijs x afzet 

De brutowinst: wat je overhoudt van de omzet als je het bedrag waarvoor je de goederen hebt gekocht er aftrekt. 
  •  brutowinst = omzet – inkoopwaarde van de omzet 

 De nettowinst: wat je overhoudt van de brutowinst als je alle kosten er aftrekt.
  •  nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten  
Bedrijfskosten: alle kosten die het bedrijf moet maken, bijvoorbeeld loonkosten, huur van een gebouw, machines en reclame.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Wat is de formule voor de brutowinst?
A
Brutowinst = Inkoopwaarde - Omzet
B
Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde
C
Brutowinst = Omzet - Bedrijfskosten
D
Brutowinst = Inkoopwaarde + Nettowinst

Slide 15 - Quiz

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,- winst
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-winst

Slide 16 - Quiz

Noem voorbeelden van
bedrijfskosten

Slide 17 - Mind map

Nettowinst =
A
Bedrijfskosten - brutowinst
B
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 18 - Quiz

Belasting toegevoegde waarde:  
  • Dit betaal je op het moment dat je spullen koopt
  • - Op luxe producten zit 21% BTW
  • - Op dagelijkse behoefte zit 9% BTW

  • BTW gaat naar de overheid.
      Ondersteuning samenleving; nieuwe wegen/dijken, veiligheid, onderwijs 

Slide 19 - Slide

Verkoopprijs is €100,-
BTW = 21%
Consumentenprijs = ...

Slide 20 - Open question

Je koopt een nieuwe telefoon. Deze kost zonder BTW € 433,-.
Je moet nog 21% BTW betalen. Hoe duur is de telefoon met BTW?
A
90,93
B
342,07
C
453,62
D
523,93

Slide 21 - Quiz

Huiswerk
Alle opdrachten en leerstof 
cursus 1.3

Slide 22 - Slide