Samenstellingen en bezitsvormen

Welkom

Spelling
Samenstellingen, bezitvormen en afkortingen
Nederlands
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom

Spelling
Samenstellingen, bezitvormen en afkortingen
Nederlands

Slide 1 - Slide

Maak zoveel mogelijk woorden
met het woord 'corona' erin.

Slide 2 - Mind map

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat een samenstellingen, bezitsvormen en afkortingen zijn.

  • kun je herkennen en uitleggen of je een samenstelling met of zonder een tussen-n of tussen-s schrijft. 

  • kun je herkennen en uitleggen hoe je bezitsvormen en afkortingen juist spelt. 

  • kun je bij het schrijven van teksten samenstellingen, bezitsvormen en afkortingen op de juiste manier spellen.

Slide 3 - Slide

Samenstelling
  • Twee woorden vormen samen een nieuw woord.

  • Alle delen (twee of meer) kunnen zelfstandig voorkomen.

  • Vaak twee zelfstandignaamwoorden.

  • Soms ook een combinatie van zelfstandignaamwoord met een bijvoeglijknaamwoord, telwoord, werkwoord of afkorting.

  • Bij samenstelling moet je soms een tussen-n, -e, -en of tussen-s schrijven.

Slide 4 - Slide

Regels
Je schrijft een tussen-n als:

  • Het eerste deel van het woord een znw is. 

  • En het znw alleen een meervoudsvorm op -n of -en heeft.
    vissenkom, bloemenvaas

Slide 5 - Slide

Geen tussen -n
  • Als het eerste deel iets unieks is.
    zonnebril - maneschijn

  • Als het eerste deel geen meervoud heeft. 
    rijstepap

  • Als het eerste deel een versterkend woord is.
    reuzegoed, beresterk, apetrots

  • Als het eerste deel een vaste uitdrukking is.
    bullebak, schattebout
  • Als het eerste deel een meervoud op -s heeft.
lindeboom, etagewoning
  • Het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is.
    huilebalk, rodekool

Slide 6 - Slide

Volgens het stappenplan
Voorbeeld: hond + hok

Stap 1:
Heb je maken met 1 van de 4
uitzonderingen?
Stap 2:
Ja? Volg de regel van de uitzondering.
Nee? Ga verder naar stap 3
Stap 3:
Volg het schema verder

Slide 7 - Slide

Tussen-s
  • De tussen-s levert problemen op als het tweede deel van de samenstelling begint met een -s

  • Om een foute spelwijze te voorkomen, kun je het tweede deel van de samenstelling vervangen voor een znw dat niet met een -s begint.

  • Hoor je bij de nieuwe samenstelling geen tussen-s, dan schrijf je die bij de andere samenstelling dus ook niet.

  • Inhaal + slag = inhaalslag (1 -s)
    Inhaal + toets = inhaaltoets (hier hoor je geen tussen-s).

Slide 8 - Slide

Meervouds-n bij verwijzingen
alle/ allen - beide/ beiden - sommige/ sommigen - andere/ anderen

  • ZONDER -n als:
  • Er een ZNW achter staat (alle oproerkraaiers).
  • De persoon waarnaar wordt verwezen in dezelfde zin staat.
  • Het niet verwijst naar personen (zelfstandig gebruikt).

De cadautjes hebben alle ongeveer dezelfde vorm.
Beide ministers gaven aan juist te hebben gehandeld.
Er waren twaalf leerlingen, waarvan sommige petjes droegen. 

Slide 9 - Slide

Meervouds-n bij verwijzingen
alle/ allen - beide/ beiden - sommige/ sommigen - andere/ anderen

MET-n als:
  • het zelfstandig gebruikt wordt + verwijst naar personen

In de pauze dronken sommigen een kopje thee.
Ik heb twee beste vrienden. Beiden komen vanavond langs.

Slide 10 - Slide

Verkleinwoorden
  • Na een open klank aparte schrijfwijze.

  • De -i > ie:
    taxi > taxietje
    bikini > bikinietje

  • -a, -é, -o, -u krijg je een verdubbeling van de klinker:
     auto > autootje

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Bezitsvormen
  • De boormachine van mijn oom > mijn ooms boormachine.

  •  De bezitsvorm van een ZNW maak je meestal door er een -s achter te zetten.
    Daans laptop, Cornés broodje

  • Eindigt het ZNW op een a, i, o, u of y die lang klinkt? Schrijf dan een apostrof voor de s:
    Mila's regels, Amy's roddels.

  • Eindigt het ZNW op een sisklank? Schrijf dan alleen een apostrof:
    Morris' kaartspel, Patrice' gereedschap.

Slide 13 - Slide

Afkortingen
  • Als je je boodschap kort wilt overbrengen, kun je afkortingen gebruiken. Soms is een afkorting ook gebruikelijker dan het volledige woord.

Manieren voor het gebruik van afkortingen:
  • Met kleine letters en punten: i.p.v. of z.o.z.
  • Met kleine letters, zonder punten (bij sommige veelgebruikte afkortingen). dvd, vwo, cm
  • Met hoofdletters, maar zonder punten (bedrijfsnamen en minder voorkomende afkortingen): KLM, ADHD, VN
  • Met hoofdletters en punten (bijna nooit): Z.K.H.

Slide 14 - Slide

Je schrijft een tussen-n wanneer...
A
het linkerdeel van het woord eindigt op -en
B
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is
C
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is en eindigt op -en
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 15 - Quiz

Wat is de eerste stap die je moet zetten om te zien of het woord geschreven moet worden met een tussen-n
A
Je splitst het woord op.
B
Je kijkt of het een meervoud heeft op -en.
C
Je kijkt of er bijzonderheden zijn.
D
Je kijkt of het eerste woord een zn is.

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord
A
Zonnebril
B
Zonnenbril

Slide 17 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
kattebak
B
kattenbak

Slide 18 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
hogeschool
B
hogenschool

Slide 19 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
spinnenwiel
B
spinnewiel

Slide 20 - Quiz

Waarom schrijf je maneschijn zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar 1 van.
B
Het eerste woord heeft 2 meervouden.
C
Het woord heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 21 - Quiz

Waarom schrijf je horlogemaker zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar 1 van.
B
Dit woord heeft twee meervouden.
C
Het woord heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 22 - Quiz

Moet er op de plaats van de ... een tussen-n staan?
met tussen-n
zonder tussen-n
panne...koek
groente...soep
reuze...leuk
eike...boom
honde...riem
bere...sterk
banane...schil
leeuwe...klauw
zonne...bank
spinne...web

Slide 23 - Drag question

Je moet beide/ beiden handen aan het stuur houden.
A
beide
B
beiden

Slide 24 - Quiz

Schrijf tien zinnen. Ze moeten alle/ allen met een hoofdletter beginnen.
A
alle
B
allen

Slide 25 - Quiz

Ik vind van planten leuk dat sommige/ sommigen met de zon meedraaien.
A
sommige
B
sommigen

Slide 26 - Quiz

Enkele/ enkelen hebben vragen gesteld.
A
enkele
B
enkelen

Slide 27 - Quiz

Op dat feest zeg ik veel bekenden van de basisschool, maar de meeste / meesten herkenden me niet.
A
meeste
B
meesten

Slide 28 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini?
A
bikinietje
B
bikinitje

Slide 29 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
accu?
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje
D
accu-tje

Slide 30 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
baby?
A
baby'tje
B
babytje
C
babietje
D
baby-tje

Slide 31 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
ski?
A
skitje
B
skietje
C
ski'tje
D
ski-tje

Slide 32 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
opa?
A
opatje
B
opa'tje
C
opaatje

Slide 33 - Quiz

Verkleinwoorden van oma, ski en café zijn goed geschreven bij:
A
oma'tje, skietje en cafeetje
B
omaatje, ski'tje en cafe'tje
C
omaatje, skietje en cafeetje
D
oma'tje, ski'tje en cafeetje

Slide 34 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
radio?

Slide 35 - Open question

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 36 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 37 - Open question


De rest van deze les ga ik... 
de uitleg nog 1 keer bekijken via LessonUp.
de huiswerkopdrachten maken.
werken aan de boekopracht.
lezen.
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in).

Slide 38 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 39 - Open question