Les 25 Alineaverbanden

Plattegrond
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Plattegrond

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Leesvaardigheid: alineaverbanden
  • Zelfstandig werken



--> je leert hoe je teksten beter begrijpt door op verbanden te letten

Slide 2 - Slide

Verbanden

Tussen alinea's

In alinea's

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Je hebt een bakblik nodig om een cake te bakken.

Doel-middel tekstverband

Slide 6 - Slide

oorzaak-gevolg/ doel-middel
Oorzakelijk verband: 
Het regent buiten, waardoor de straten nat worden. 

Doel-middel:
Om een hoger cijfer te krijgen ga ik harder studeren.

Slide 7 - Slide

Deze les leer je over een ander verband


toelichting betekent een uitleg
Wat is het verschil tussen een toelichting en een voorbeeld?

Slide 8 - Slide

VOORWAARDE
Aan welke signaalwoorden herken je een voorwaarde:
Als....(dan), indien,tenzij, mits.
Voorbeeld: Als Japser een goed verslag schrijft, krijgt hij een hoog cijfer voor zijn praktische opdracht.
Hij moet dus een goed verslag schrijven (=voorwaarde)om een hoger cijfer te halen.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Let op de signaalwoorden!

Slide 11 - Slide

Oefenen

Maak de opdrachten van les 25 (P. 54)

Slide 12 - Slide

Bedankt!
Vragen?




Vrijdag: huiswerk les 25

Slide 13 - Slide

Wat is GEEN signaalwoord van een doel-middel verband?
A
zodat
B
om te
C
met behulp van
D
evenals

Slide 14 - Quiz

doel-middel
A
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden. Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus.
D
Kaartjes voor popconcerten zijn de laatste jaren enorm gestegen. Maar de tickets voor de bioscoop of het theater zijn nauwelijks duurder

Slide 15 - Quiz

signaalwoorden van oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor
C
ten eerste, verder, ook
D
mits, tenzij

Slide 16 - Quiz

Wat is een oorzaak-gevolg
A
Ik viel van de trap, doordat mijn veter loszat.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.

Slide 17 - Quiz

reden-oorzaak-gevolg
A
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op zijn werk en miste hij een belangrijke afspraak.
B
Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen.Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar ontzettend veel cd’s voor heel lage prijzen worden aangeboden.
C
Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.
D
Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Jorrit wilde niet naar het bos en Anke wilde niet naar het strand. Kortom, we konden het niet eens worden over wat we gingen doen.

Slide 18 - Quiz

Wat is een oorzaak-gevolg-verband?
A
Er gebeurt iets waar je geen invloed op hebt.
B
Je kiest voor een bepaald gevolg.
C
Voordat je iets krijgt, moet je eerst ergens aan voldoen.
D
Je hebt iets ergs meegemaakt.

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van de voorwaarde?
A
Sara krijgt zakgeld, maar daarvoor moet ze wel op tijd naar bed gaan.
B
Murat houdt van leuke dingen doen, hij doet dat graag samen met vrienden.
C
Joya vindt spruitjes vies. Zij wil die niet eten en laat ze liggen op haar bord.
D
Roel wil graag alleen op vakantie, maar dat mag niet van zijn ouders.

Slide 20 - Quiz

Wat betekent
toelichten
A
goed kijken
B
advies of informatie opzoeken
C
uitleg geven
D
opvatten

Slide 21 - Quiz

Wat betekent
voorwaarde?
_________________
A
wat met geld te maken heeft
B
als
C
eis
D
langste

Slide 22 - Quiz

Signaalwoorden voorwaarde zijn:
A
waarmee, zodat, met behulp van
B
als........dan, indien
C
ook, tevens

Slide 23 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden van toelichting?
A
dus, kortom
B
zoals, zo, neem nou
C
als.....dan
D
ten eerste, ten slotte

Slide 24 - Quiz