lezen hoofdstuk 3 en 4

Waar denken jullie aan als ik verbanden zeg?
1 / 17
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Waar denken jullie aan als ik verbanden zeg?

Slide 1 - Open question

Waar denken jullie aan als ik signaalwoorden zeg?

Slide 2 - Open question

Welke verbanden zijn er?

Slide 3 - Slide

OPSOMMING
Aan welke signaalwoorden herken je een opsomming:
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien,tevens,daarnaast, ten slotte.
Waar kan je het nog meer aan herkennen:
Dubbele punt :, liggende streepjes-, getallen 1,2,3, 

Slide 4 - Slide

TEGENSTELLING

Aan welke signaalwoorden herken je een tegenstelling:
Tegenover,maar, hoewel, echter, toch,daarentegen,aan de ene kant, aan de andere kant

Voorbeeld: Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar er is dit jaar weinig vakantiewerk te vinden.

Slide 5 - Slide

VOORBEELD (toelichting)
Een voorbeeld volgt meestal na een algemene uitspraak
Aan welke signaalwoorden herken je een voorbeeld: 
Bijvoorbeeld, zo, zoals, neem nou, denk aan, onder andere, ter illustratie.
Voorbeeld: Je kunt afspraken voor een stage laten vastleggen in een stage overeenkomst. Denk aan het aantal uren dat je per week werkt.

Slide 6 - Slide

OORZAAK-GEVOLG
Aan welke signaalwoorden herken je een oorzaak-gevolg:
Daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan is, waardoor,ten gevolge van.
Voorbeeld: Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
OORZAAK= brug open
GEVOLG= Peter komt te laat

Slide 7 - Slide

VOORWAARDE
Aan welke signaalwoorden herken je een voorwaarde:
Als....(dan), indien,tenzij, mits.
Voorbeeld: Als Japser een goed verslag schrijft, krijgt hij een hoog cijfer voor zijn praktische opdracht.
Hij moet dus een goed verslag schrijven (=voorwaarde)om een hoger cijfer te halen.

Slide 8 - Slide

TIJDSVOLGORDE (chronologie)
Aan welke signaalwoorden herken je tijdsvolgorde:
Vroeger, later,nu, eerst,daarna, vervolgens,nadat,dadelijk,terwijl,intussen,tijdens, inmiddels, sinds.
Voorbeeld: Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken.

Slide 9 - Slide

Welk verband herken je in de volgende zin?

Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
Opsomming
D
Oorzaak-gevolg

Slide 10 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Doordat er een ongeluk gebeurd was, kwamen wij te laat.

A
Voorwaarde
B
Tegenstelling
C
Tijdsvolgorde
D
Oorzaak-gevolg

Slide 11 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glad drinken en een pizza.
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
Opsomming
D
Oorzaak-gevolg

Slide 12 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Het heeft vannacht enorm gesneeuwd, met als gevolg dat ik de deur vanochtend bijna niet open kreeg.
A
Tegenstelling
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde

Slide 13 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Je mag vanavond naar dat feest mits je je gedraagt en weer op tijd thuis bent.
A
Oorzaak-gevolg
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Tijdsvolgorde

Slide 14 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Eerst ga je naar de kapper en vervolgens ga je nieuwe schoenen kopen.
A
Tijdsvolgorde
B
Tegenstelling
C
Oorzaak-gevolg
D
Opsomming

Slide 15 - Quiz

OPDRACHTEN( 60 minuten)
Lezen hoofdstuk 3 bladzijde 83 opdracht 1,2,3 en 4
Opdracht 1 doen we samen

Lezen hoofdstuk 4 bladzijde 121 opdracht 1,2,3 en 4

Ben je klaar? Pak lekker een boek en ga lezen!

Slide 16 - Slide

Welke verbanden zijn er allemaal?

Slide 17 - Open question