bezittelijk voornaamwoord

Le programme d´aujourd´hui
  • Quizlet apprendre 1, 2 et 3
  • Explication pronom possessif (bezittelijk voornaamwoord)
  • Faire les exercices 16B (ensemble) et 16A/C/D
  • Devoirs:

lundi -  22 novembre
leren: apprendre 1 t/m 4
maken 16A/C/D




1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Le programme d´aujourd´hui
  • Quizlet apprendre 1, 2 et 3
  • Explication pronom possessif (bezittelijk voornaamwoord)
  • Faire les exercices 16B (ensemble) et 16A/C/D
  • Devoirs:

lundi -  22 novembre
leren: apprendre 1 t/m 4
maken 16A/C/D




Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les:

- weet je wat het adjectif possessif is

- kun je de bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken in het Frans

Slide 2 - Slide

adjectif possessif -  bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is.

In NL kijk je naar de persoon van wie het is.

Peter heeft een vaas - zijn vaas
Fatima heeft een eend - haar eend

Slide 3 - Slide

adjectif possessif -  bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar het woord erachter.
Is dat mannelijk, vrouwelijk of meervoud?

Johan heeft een fiets - Johan a un vélo.
Het is zijn fiets - c'est son vélo (want le vélo = mnl)

Marlies heeft een fiets - Marlies a un vélo.
Het is haar fiets - c'est son vélo (want le vélo = mnl)


Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
le/l' woorden
vrouwelijk
la woorden
meervoud
les woorden
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 5 - Slide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 6 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 7 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (hun) appartement
A
sa
B
leur
C
son
D
leurs

Slide 8 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 9 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 10 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 11 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) frère
A
mon
B
ma
C
son
D
sa

Slide 12 - Quiz