Vragen en ontkenningen in de present simple leerjaar 1

Vragen en ontkenningen in de t.t.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vragen en ontkenningen in de t.t.

Slide 1 - Slide

wil je een vraag maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat

Slide 2 - Slide

Making Questions and negations with to be, can, have got or do

Slide 3 - Slide

Zie je een van deze vormen? 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 4 - Slide

Als er een vorm van 'to be' in de zin staat : am / are / is, zet je deze vooraan als je een vraag wilt maken.
  • They are late          Are they late?
  • He is 12 years old      Is he 12 years old?
  • I am at home       Am I at home?

Slide 5 - Slide

Een ontkenning met maak je door 'not' achter de vorm van 'to be' te zetten.
  • They are late          They are not late.
  • He is 12 years old      He is not 12 years old.
  • I am at home       I am not at home.

Slide 6 - Slide

Zie je het hulpwerkwoord 'can' of 'have got'?
  • Can
  • Have got
Zet deze vooraan om een vraag te maken

They have got a pet - Have they got a pet?
Her dad can play the guitar - Can her dad play the guitar?

Slide 7 - Slide

Zie je het hulpwerkwoord 'can' of 'have got'?
  • Can
  • Have got
Zet not achter can of de vorm van have got om de zin ontkennend te maken.

My mother can draw beautifully. - My mother cannot draw beautifully.
They have got dark hair. - They haven't got dark hair.

Slide 8 - Slide

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is / can / have got

Slide 9 - Slide

Als er geen vorm van 'to be', can of have got in staat maar bijv :
  • watch
  • eat
  • go
  • fly
  • like
Dan kan je de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Slide 10 - Slide

Om de vraag te maken zet je aan het begin van de zin : Do of does
Hoe kies je tussen do of does?

Slide 11 - Slide

I          do                                         
you    do
he      does
she    does
it        does
we     do
you    do
they   do
         Do          * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         * het onderwerp is meervoud
 
  
Does       * he
                 * she
                 * it
                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

Slide 12 - Slide

Bij alle andere werkwoorden....
Zet je do of does aan het begin van de zin om een vraag te maken.
They eat an apple            Do they eat an apple? 
She sleeps a lot          Does she sleep a lot?

Let op! Na do/does komt altijd het hele werkwoord!


Slide 13 - Slide

Bij een ontkenning met alle andere werkwoorden...
Zet je don't of doesn't voor het eerste werkwoord
They eat an apple           They don't eat an apple.
She sleeps a lot          She doesn't sleep a lot.
Let op! Na do/does komt altijd het hele werkwoord!


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Drag question

Maak vragend....

He is always late.

Slide 17 - Open question

Maak vragend...

She can carry the bag.

Slide 18 - Open question

Maak vragend...

She has got brown eyes.

Slide 19 - Open question

Maak vragend...

We go to school by bike.

Slide 20 - Open question

Maak vragend...

Saskia loves flowers.

Slide 21 - Open question

Maak ontkennend..

My teachers have got the same bag.

Slide 22 - Open question

Maak ontkennend...

They are always late for school.

Slide 23 - Open question

Maak ontkennend...

Sheila can run very fast.

Slide 24 - Open question

Maak ontkennend...

Rabbits have got long ears.

Slide 25 - Open question

Maak ontkennend...

She has amazing eyes.

Slide 26 - Open question

Maak ontkennend..

The kids walk to school every day.

Slide 27 - Open question