Relative pronouns and vocab

Work in pairs
Do the exercise on the next page with your neigbour(s). 
Who can find them the fastest?
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Work in pairs
Do the exercise on the next page with your neigbour(s). 
Who can find them the fastest?

Slide 1 - Slide

Game!
Look at the picture. Who can find them all the fastest?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat was een relative pronoun ook alweer?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Wanneer mocht je geen that gebruiken?

Slide 6 - Open question

relative pronouns

Slide 7 - Slide

Relative pronouns
Uitleg op het bord

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Do the exercises in the links

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Go to your digital material
Do ex 21, 22 and 28, lesson 3, unit 7

Slide 13 - Slide

Welk van deze combinaties kan nooit in een oefening voor relative pronouns?
A
who, which
B
who, that, #
C
which, that
D
where

Slide 14 - Quiz

Welk van deze combinaties kan nooit in een oefening voor relative pronouns?
A
who, that
B
whose
C
which, that, #
D
that

Slide 15 - Quiz

VOCAB

Slide 16 - Slide

Words box 1, unit 7
Explanations and exercises

Slide 17 - Slide

liven
Je kent de woorden live/life wel. De betekenis ook. Dit woord hangt daar weer mee samen en heeft dus ook met leven te maken. Maak gebruik van je kennis!

Slide 18 - Slide

shot
Dit woord kan meerdere dingen betekenen. Het is natuurlijk ook een vorm van schieten - shoot. 
Hier betekent het een opname. Dat kun je ook "schieten", namelijk een plaatje schieten. 
Check de context 

Slide 19 - Slide

available
Altijd een moeilijk woord om goed te schrijven. Zorg dat je alle "a"tjes steeds als eerste zet!
Misschien ken je ook wel availability - beschikbaarheid trouwens!

Slide 20 - Slide

excitement
Je kent al exciting. Dit is weer een andere variant. 
Let op die C na de X. Anders staat er een vorm van exit en dat betekent weer even iets anders!

Slide 21 - Slide

director
Een director is geen directeur (dat is het ook eigenlijk nooit). Een beetje een valse vriend dus. 
Je zit in een hoofdstuk met film/muziek/TV. Misschien dat dat helpt de vertaling te onthouden: regisseur.

Slide 22 - Slide

Find a picture for "shot"

Slide 23 - Open question

Find a picture for "postcard"

Slide 24 - Open question

Make your own sentence with: "tutorial"

Slide 25 - Open question

Make your own sentence with: "smile"

Slide 26 - Open question

Give an English description (beschrijving) of casting agency

Slide 27 - Open question

Give a Dutch description (dus geen vertaling) for crowd.

Slide 28 - Open question

Give the opposite for "take"

Slide 29 - Open question

Give the synonym for "mistake"

Slide 30 - Open question

Which word is spelled correctly?
A
footage
B
anouncement
C
spiol
D
partisipant

Slide 31 - Quiz

Which word is spelled correctly?
A
documentarie
B
on vacations
C
audience
D
post card

Slide 32 - Quiz

Finished?
Is there anything in this lesson you didn't understand?

Slide 33 - Open question

Finished?
If you still have time left, spend it wisely on something you want!

Slide 34 - Slide