Check zelf: 10 plaatjes, 10 zinnen minimaal. Maak het persoonlijk!
Eigen zinnen, gebruik je module als basis
1) In iedere zin een werkwoord: j'aime porter un jeans.
2) In iedere zin een bijvoeglijk naamwoord: j'aime porter un pantalon rouge.
3) In iedere zin een voegwoord: j'aime porter un pantalon rouge parce que j'adore les vêtements colorés.
Slide 5 - Slide
PO mondeling 'mon style'
vraaggesprek
page de style
het gesprek wordt opgenomen
gesprek duurt rond de 7 minuten
Slide 6 - Slide
PO mondeling 'mon style'
Begin met jezelf voorstellen aan mij (naam, leeftijd, woonplaats, hobby's)
Vragen en antwoorden over elkaars kleding, stijl
Welke merken, kleuren vind je leuk?
Wat is je stijl, houd je van mode?
Beschrijf je kleding
Waar koop je je kleding?
Slide 7 - Slide
Op deze vragen geef je antwoord
Tu aimes quelles couleurs?
Aimes-tu quelles marques?
Tu suis la mode? Quel est ton style?
Quels vêtements tu préfères?
Tu achètes tes vêtements où?
Tu préfères acheter tes vêtements en ligne?
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Ik wil graag Frans klinken als ik Frans praat
Oui!
Non
Je veux, mais je ne peux pas
Slide 10 - Poll
Uitspraak
Check de uitspraak (www.acapela-group.com of via google)
Analyseer de uitspraak (laatste letter spreek je vaak niet uit)
Slide 11 - Slide
Plak woorden aan elkaar
J'habite en Italie et j'ai quinze ans
Slide 12 - Slide
Spreek de laatste letter niet uit
J'ai quatorze ans et mon style préfére est le style moderne
Slide 13 - Slide
Page de style
Check zelf: 10 plaatjes, 10 zinnen minimaal. Maak het persoonlijk!
Eigen zinnen, gebruik je module als basis
1) In iedere zin een werkwoord: j'aime porter un jeans.
2) In iedere zin een bijvoeglijk naamwoord: j'aime porter un pantalon rouge.
3) In iedere zin een voegwoord: j'aime porter un pantalon rouge parce que j'adore les vêtements colorés.
Slide 14 - Slide
Images
zoek minimaal 10 afbeeldingen die verschillende dingen van jouw stijl laten zien. Download ze en plak ze in een document of print ze en plak op een vel papier
Slide 15 - Slide
Voegwoorden
- parce que = omdat
- mais = maar
- donc = dus
- et = en
- c'est pourquoi = daarom...
Deze voegwoorden wil ik in de zinnen terugzien
Slide 16 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Gebruik in iedere zin een bijvoeglijk naamwoord:
- beau, belle
- sportif
- couleurs
- confortable
- etcétera
Slide 17 - Slide
Werkwoorden
Gebruik in iedere zin een werkwoorden, par exemple:
- aimer, adorer, préférer
- porter
- mettre
- acheter
- etcétera
Slide 18 - Slide
Volgorde
1) Onderwerp (Je)
2) Werkwoord(en)
3) Rest van de zin (plek, tijd, lijdend voorwerp)
Slide 19 - Slide
Aimer, adorer, préférer, détester
Zeggen waar je wel en niet van houdt...
1) Stam (-er)
2) Uitgang: J'aime Nous aimons
Tu aimes Vous aimez Il, elle, on aime Ils, elles aiment