Klas 2 chapitre 5 bron H

Poser une question
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Poser une question

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waaraan herken jij een vraag in het NL?

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Poser une question - herkennen
Aan welke kenmerken in onderstaande zinnen zie je dat het om een vraag gaat:

  • Est-ce que tu fais du sport?
  • Aimez-vous les fruits?
  • Pourquoi est-ce que tu as choisi ce profile?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Poser une question - categorieën
In het Frans zijn er twee soorten vraagzinnen:
- zonder vraagwoord
- met vraagwoord

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Poser une question - kenmerken
Je kunt dus aan verschillende 'dingen' zien dat het om een vraagzin gaat: 
- een vraagteken
- est-ce que...
- inversie (ommedraai onderwerp en werkwoord)
- een vraagwoord (quel? pourqoui? Où?, etc)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Poser une question - zonder vraagwoord
De vragen zonder vraagwoord zien er als volgt uit:
  • als een gewone zin, vragend uitgesproken
      'Vous parlez français?'
  •   est-ce que + gewone zinsvolgorde.
       'Est-ce que vous parlez français?'
  •   Inversie
      'Parlez-vous français?'

Inversie: omdraaien van onderwerp en persoonsvorm. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Poser une question - inversie
Het omkeren van de persoonsvorm met het onderwerp:
- 'Vous parlez français?'          - 'Parlez-vous français?'

De inversie kan ook alleen als er een persoonlijk voornaamwoord gebruikt wordt en niet bij bijvoorbeeld namen en/of zelfstandige naamwoorden (Peter of les parents).

Let op! Ontstaat er klinkerbotsing door de inversie dan komt er een extra t (met extra streepjes) tussen:        - Il a un chien?                          - A-t-il un chien?


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Tot nu toe volg ik de uitleg nog:
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

This item has no instructions

Schrijf zo veel mogelijke Nederlandse vraagwoorden op binnen 20 seconden!
timer
0:20

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Poser une question - mét vraagwoord
  • Gewone zin + vraagwoord + ?
                       Tu habites ?
  • Vraagwoord + est-ce que + gewone zin
                       'Pourquoi est-ce que vous parlez français?'
  • Vraagwoord + inversie
                       Quand fais-tu les devoirs?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Poser une question - mét vraagwoord

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que
quand
comment

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Poser une question - 'Quel'
We hebben nu een aantal vraagwoorden gezien. 'Quel' is hier ook één van.  
Quel betekent wat, maar is een bijzonder vraagwoord.

Wat je moet weten over 'quel':
- Het past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord in getal én geslacht.




______ est la fille? (v ev)
______ est ton pays préféré? (m ev)


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Waarom verandert
het vraagwoord quel?

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Wat betekent:
Poser une question

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Poser une question (maak anders vragend)
Il fait du sport?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Poser une question (maak anders vragend)
Tu aimes les pommes?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Poser une question (maak anders vragend)
Est-ce que David adore les devoirs?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

quand
comment
pourquoi
combien
qu'est-ce que
waar
waarom
wanneer
hoe
wat
hoe veel

Slide 19 - Drag question

Zoek de vertaling van de vraagwoorden. Sleep de blauwe kaders op de rode.
Poser la bonne question
Sleep onderstaande vraagwoorden op de juiste plek. Er blijven twee vraagwoorden over.
 habites-tu?
de matières as-tu cette année?
tu t’appelles?
est-ce que l’année scolaire finit?
âge as-tu?
est-ce ton professeur préféré?
Pourquoi
Comment
Qui
Quand
Combien
Quel
Qu'est-ce-que

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Is het quel/quelle/quels/quelles
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Kies: quel/quelle/quels/quelles

Tu vas acheter ..... voiture?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Comment tu t'appelles?
Comment est-ce que tu t'appelles?
Tu t'appelles comment?
gewone volgorde + vraagwoord
vraagwoord + gewone volgorde
vraagwoord + est-ce que + gewone volgorde

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions