NUN 1F-2F A Examentraining 5 Woordenlijst Examen 1-24

• Nederlands voor anderstaligen
• MBO
• Studiejaar 2

les-informatie

lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B

auteur   MB

datum   september 2022

NUN 1F-2F-A Examentraining     5 Woordenlijst

p.206-207

27 woorden die veel gebruikt worden bij het examen van lezen en luisteren. Die moet je dus kennen.

Geef elk woord een nummer.

1. aandacht trekken

2. aanleiding, de

3. advies geven / adviseren

4. argument, het             ....................       27. weerleggen

p.206 woordenlijst examen

bestudeer nummer 1 tot en met 4

1. aandacht trekken

2. aanleiding, de

3. advies geven / adviseren

4. argument, het  

Doe nu je boek dicht. 

In welk stukje staat de aanleiding voor de tekst?

1. Het is voor een verzorgende belangrijk dat zij de hygiëne-regels toepast, daarom....
2. Het is vandaag wisselvallig weer.
3. Ten slotte vond ik het leuk om te doen.
4. Zijn er verder nog vragen of opmerkingen?

Waar is de schrijver aan het adviseren?

1. Wie heeft er wel eens van een geldezel gehoord?
2. Zet nooit tijdelijk geld van een onbekend persoon op je bankrekening.
3. Dat was een goede grap!
4. Dat mag je nooit meer doen.

aandacht trekken

1. Bij het ongeluk zijn vijf gewonden gevallen.
2. Als je dat doet, kun je gewond raken.
3. Kleine botsing van twee auto's op het kruispunt.
4. 5 GEWONDEN !!!!

Waar geeft de schrijver een argument
om voor komende winter
dikke truien te kopen?

-Hij heeft zijn armen over elkaar.

-Hij leunt tegen de muur.

1. Wat staat die trui je mooi !
2. Deze wollen trui kriebelt me te veel.
3. Vanwege de hoge gasprijs wordt de verwarming heel duur.
4. Elke Nederlander heeft minstens één wintertrui.

p.206 woordenlijst examen

bestudeer nummer 5 tot en met 8

5. benadrukken (ww)

6. (be)twijfelen (ww)

7. bewering, de

8. commentaar, het   

Doe nu je boek dicht. 

In welk stukje lees je commentaar?

1. We gaan nu verder met het volgende item.
2. De tweede aankoop die ik gedaan heb is ...
3. Het is ongelooflijk dat dit in Nederland gebeurd is.
4. Wat vindt u van de volgende situatie?

In welk stukje wordt er iets benadrukt?

1. Het is vandaag mooi weer.
2. Gister was het super mooi weer, maar wij zaten op school.
3. We zijn nu op school.
4. Door huiswerk te maken, blijf ik bij met de leerstof.

Welk van de volgende zinnen is een bewering?

1. In tegenstelling tot vorig jaar hebben we nu les op school.
2. Waar is de volgende les?
3. Ik houd niet van online lessen.
4. Vanwege internetproblemen ga ik deze uitleg herhalen.

Waar is de schrijver aan het twijfelen?

1. A is een verschrikkelijke vrouw. Luister naar haar verhaal.
2. Nu A haar verhaal heeft gedaan, begrijpen we waarom zij dat deed.
3. Een goede raad: doe niet hetzelfde als A.
4. Misschien heeft A gelijk, maar het kan ook zijn dat haar verhaal niet klopt.

huiswerk voor de volgende les

leer de woorden van p.206

p.206 woordenlijst examen

bestudeer nummer 9 - 12

09.  conclusie, de

10. gevolg, het

11. informeren / informatie geven

12. kernzin, de

Doe nu je boek dicht. 

In welke zin informeert de schrijver de lezers?

1. Insecten hebben zes poten.
2. Insecten vind ik enge dieren.
3. Ik weet niet of alle insecten gevaarlijk zijn.
4. Pas op: een wesp!

Waar is er sprake van een gevolg?

1. De gasprijs is zo hoog, omdat er te weinig gas is.
2. Veel politici vinden de gasprijs te hoog.
3. Door de hoge gasprijs worden de tomaten duurder.
4. Belachelijk dat dure gas!

Welk stukje bevat een conclusie?

1. Doordat ik veel woorden heb geleerd, kon ik de leestoets beter maken.
2. De docent geeft als huiswerk: WOORDEN leren.
3. Ik wil elke week 30 woorden leren, want ik wil mijn luistertoets halen.
4. Dus het beste is om veel woorden te leren.

Welk stukje kan de kernzin van een artikel zijn?

1. Doe je dat vaak, urenlang in de zon zitten?
2. Het is belangrijk om je goed in te smeren als je gaat zonnebaden.
3. Er zijn verschillende midde-len om je te beschermen tegen zonnebrand.
4. Kortom, niet te lang onbeschermd in de zon is het veiligst.

huiswerk voor de volgende les

Leer alle woorden van p. 206 grondig!

p.207 woordenlijst examen

bestudeer nummer 13-16

13. (tussen)kopje, het

14. mening, de / standpunt, het

15. onderbouwen (ww)

16. oorzaak, de

Doe nu je boek dicht. 

In welk fragment wordt een oorzaak genoemd?

1. Hij heeft vaak hoofdpijn, Toch gaat hij te laat naar bed.
2. Doordat hij hoofdpijn had, heeft hij zijn rijexamen niet gehaald.
3. Ik wil niet vroeg naar bed, als mijn vrienden nog laat op tiktok zijn.
4. Ik ga vanavond vroeg naar bed, zodat ik morgen fris voor de toets ben.

Met welke uitspraak kun je onderbouwen dat je voor waterbesparing bent?

1. Ik laat de kraan altijd lopen tijdens het tandenpoetsen.
2. Natuurlijk douche ik elke dag uitgebreid.
3. Ik meet altijd precies af hoeveel er in de waterkoker moet.
4. In de zomer geef ik het gras in mijn tuin dagelijks water.

In welk fragment lees je
een standpunt?

1. Door de grote kou, gingen veel geraniums buiten dood.
2. Geraniums moet je in de winter binnen zetten, want ...
3. Ik zal nooit een geranium kopen, want ik vind dat ze stinken.
4. In dit flatgebouw hebben veel bewoners geraniums op het balkon.

Welk tussenkopje is geschikt boven de volgende alinea:
Alle kinderen zaten in een kring. De leidster pakte een groot boek. Ze liet de voorkant aan de kinderen zien en vroeg wat zij op de afbeelding zagen. Een paar kinderen gaven antwoord. De leidster reageerde op hun uitspraken. Daarna deed zij het boek open en begon te vertellen bij de eerste plaat.

1. met een boekje in een hoekje
2. allemaal luisteren!
3. na het fruithapje
4. prentenboek voorlezen

p.207 woordenlijst examen

bestudeer nummer 17-20

17. overhalen (ww)

18. overtuigen (ww)

19. de reden

20. de samenvatting

Doe nu je boek dicht. 

In welke zin probeert de schrijver om de lezer
over te halen?

1. Zonder dikke trui vind ik het te koud.
2. Als u een dikke trui aantrekt, bespaart u gas en steunt u het milieu.
3. Pak mijn dikke trui eens uit de kast. Hij ligt links onderin.
4. We moeten zuiniger met gas omgaan, omdat dat beter is voor het milieu.

In welke zin wordt een reden gegeven?

1. Ik wil met oude mensen gaan werken, omdat ik ze een goed levenseinde gun.
2. Ik moet er niet aan denken om met oude mensen te werken.
3. Sta op voor die oude man!
4. Op woensdag en donderdag werk ik met oude mensen.

In welke zin probeert de schrijver om de lezer te overtuigen?

1. Hij heeft deze week 50 nieuwe woorden geleerd.
2. Woorden leren is saai.
3. Zoek de betekenis van deze nieuwe woorden op in het woordenboek.
4. Je moet veel woorden leren zodat je teksten makkelijk en snel kunt begrijpen.

Welke zin kan bij een samenvatting
gebruikt worden?

1. Ik heb een dure hobby: postzegels verzamelen.
2. Wie weet wat een postzegel voor een brief kost?
3. Al met al ben ik tevreden met mijn verzameling postzegels uit Europa en Afrika.
4. De grutto-postzegel uit 2011 vind ik de mooiste postzegel.

p.207 woordenlijst examen

bestudeer nummer 21-24

21. het standpunt

22. het tussenkopje

23. de verklaring

24. vermaken (ww)

Doe nu je boek dicht. 

In welke uiting staat een standpunt?

1. Het is vandaag wisselvallig weer.
2. Als het niet regent, moet je met de fiets naar school gaan.
3. Het was de natste oktobermaand ooit.
4. Waar heb ik mijn paraplu gelaten?

Wat zou een aandachttrekkend
tussenkopje zijn?

1. De school heeft 400 leerlingen en 80 docenten.
2. Het adres van de school is Vondellaan 74 in Utrecht.
3. Feest in school !
4. Nieuwsbrief

In welke uiting geeft John een verklaring
voor zijn te laat komen?

1. De tram had een lekke band en daarna moest ik lang wachten op de volgende.
2. Ik ben maar twee minuten te laat.
3. Gister was ik veel te vroeg.
4. Mag ik dan niet te laat komen?

In welke uiting gaat het om vermaken?

1. Je weet toch dat 2+2 bijna vijf is?
2. Heb jij de nieuwe woorden genoteerd?
3. Vader las elke avond een spannend verhaaltje voor aan de kinderen.
4. Ik begeleid de bejaarde naar het ziekenhuis.

p.207 woordenlijst examen

bestudeer nummer 25-27

21. voorspellen (ww); de voorspelling

22. waarschuwen (ww); de waarschuwing

23. weerleggen (ww); de weerlegging

Doe nu je boek dicht. 

In welke uiting gaat het om voorspellen?

1. Gister had ik een ongeluk met de fiets.
2. Volgende week staat het CE op het programma.
3. Ik houd van onverwachte gebeurtenissen.
4. We gaan allemaal te maken krijgen met de zeespiegelstijging.

In welke uiting gaat het om waarschuwen?

1. Het tosti-apparaat is kapot.
2. Pak nooit met natte handen een elektrisch apparaat beet.
3. De koffie-automaat wordt op dinsdag grondig schoongemaakt.
4. Weet jij hoe de wasmachine werkt?

In welke uiting wordt er iets weerlegd?

1. Het is echt herfstweer, met al die wind en regen!
2. Het sneeuwt in de winter niet meer zo vaak als dertig jaar geleden.
3. Het is geen zomerweer, want de temperatuur is < 15 graden en het waait en regent te veel.
4. Het mooiste weer hebben we in de lente.

tip

Hoe beter je de woorden van bladzijde 206 en 207 beheerst, des te meer steun heb je bij het examen Lezen en luisteren.

Veel succes!