3.7 blz. 65 IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
• woordsoorten benoemen.
lw lidwoord de, het, een
zn zelfstandig naamwoord geld, Hengelo, René, televisie, hondje
bn bijvoeglijk naamwoord mooi, zachte, houten, gevlekt, oostelijke
ww werkwoord lopen, praatte, is, gevonden
vz voorzetsel in, op, achter, gedurende, na, met, onder
tw telwoord twee, zoveelste, tiende, veel, minder
pvw persoonlijk voornaamwoord ik, jij, het, hem, jullie
bvw bezittelijk voornaamwoord mijn, jouw, jullie, haar, zijn, hun