H1 2 hv 2023 voor H2B H en bezittelijk voornaamwoord oktober 2023
Chapitre 1
Un, deux, splash!
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Chapitre 1
Un, deux, splash!
Slide 1 - Slide
Planning d'aujourd'hui
* Herhalen bezittelijk voornaamwoord.
* Oefenen met het bezittelijk voornaamwoord: stencil
* Verder met de opdrachten van H
Tijd over:
* Parler français. Wat weet je nog van opdracht 26!
Slide 2 - Slide
Sur la table....
* TES LIVRES:
Cahier d'activités A
(Livre d'activités voortaan)
* TON CAHIER
* TA TROUSSE
* TON ORDINATEUR
Slide 3 - Slide
Sujet
Le sujet de chapitre 1:
Vertellen over je vakantie (raconter de tes vacances).
Les buts:
De passé composé (bijvoorbeeld: j'ai mangé)
Het bezittelijk voornaamwoord
Slide 4 - Slide
Prends ton livre!
Livre d'activités A:
Faire
page 50 : vocabulaire A B E F
Markeer alle zelfstandige naamworoden
Slide 5 - Slide
Markeer alle zelfstandige naamwoorden
In de vocabulaire lijsten A B E F zoek je alle zelfstandige naamwoorden op.
De mannelijke zelfstandige naamwoorden markeer je met de kleur: blauw
De vrouwelijke zelfstandige naamwoorden markeer je met de kleur: rood
Slide 6 - Slide
Les Adjectifs Possessifs
Je gaat zo meteen aantekeningen maken.
Het is belangrijk dat het goed in je schrift komt te staan.
Maar eerst luister je mee naar de uitleg.
Slide 7 - Slide
Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!
Slide 8 - Slide
Maak het kruisjesschema
Teken het kruisjessysteem met alle symbolen erin:
| mannelijk enkelvoud | vrouwelijk enkelvoud
--------------- ----------------------------- | -----------------------------
| mannelijk meervoud | vrouwelijk meervoud
Slide 9 - Slide
Maak het kruisjesschema
Teken het kruisjessysteem met de lidwoorden erin:
| | |
--------------- -------------- --------------
| | |
de / het een
bepaald onbepaald
Slide 10 - Slide
Maak het kruisjesschema
Teken het kruisjessysteem met alle bezittelijke voornaamwoorden erin:
| | |
--------------- -------------- --------------
| | |
mijn jouw zijn / haar
| | |
--------------- -------------- --------------
| | |
ons / onze jullie / u hun
Slide 11 - Slide
Instruction
Wat : Maken het stencil over de bezittelijke voornaamwoorden.
Hoe : Je werkt eerst uit je hoofd met je boek dicht.
Loop je vast dan kijk je op blz. 50 van je boek.
Wie : Je werkt ZS in stilte
Tijd : 15 minuten
Klaar : Kom een nakijkblad halen en kijk zorgvuldig na.
Klaar : Je maakt het stencil over faire en de passé composé
Slide 12 - Slide
ZS: zelfstandig werken in stilte
Voordelen:
*Rustige sfeer om in te werken.
*Aanscherpen concentratie
*Betere Focus
*Zelf oplossingsgericht nadenken
Na 10 minuten mag je zeker vragen stellen.
Slide 13 - Slide
Les Adjectifs Possessifs
Slide 14 - Slide
Nomez les adjectifs possessifs en français:
Slide 15 - Mind map
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bezittelijk vnw meerdere vormen:
mon | ma ton | ta son | sa
--------------- ----------- -------------
mes | mes tes | tes ses | ses
mijn jouw zijn/haar
Slide 16 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:
notre | notre votre | votre leur | leur
--------------- ----------- -------------
nos | nos vos | vos leurs | leurs
ons/onze jullie/u hun
Slide 17 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord.
Jade heeft haar rugzak. = Jade a son sac à dos.
Timéo heeft zijn tent. = Timéo a sa tente.
Slide 18 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter. Dat is anders dan in het Nederlands. Controleer dus goed of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.
mon | ma mijn rugzak = mon sac à dos want: le sac à dos
--------------- mijn tent = ma tente want: la tente
mes | mes mijn rugzakken = mes sacs à dos want: les sacs à dos
mijn mijn tenten = mes tentes want: les tentes
Slide 19 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Het kruisjessysteem:
| | |
--------------- -------------- --------------
| | |
Slide 20 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Veel Franse grammatica pas in een kruisjessysteem:
| | |
--------------- -------------- --------------
| | |
Eerst schrijf je de bezittelijke naamwoorden op in een kruisjes systeem.
Daarna leg ik het uit.
Slide 21 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bezittelijk vnw meerdere vormen:
mon | ma ton | ta son | sa
--------------- ----------- -------------
mes | mes tes | tes ses | ses
mijn jouw zijn/haar
Slide 22 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:
notre | notre votre | votre leur | leur
--------------- ----------- -------------
nos | nos vos | vos leurs | leurs
ons/onze jullie/u hun
Slide 23 - Slide
Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!
Slide 24 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Let erop als je zelfstandige naamwoorden
in het meervoud zet er dat er dan meer mee veranderd.
Onze rugzak = notre sac à dos
Onze rugzakken = nos sacs à dos
Hun tent = leur tente
Hun tenten = leurs tentes
Slide 25 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Uitzondering!
Deze zijn vrouwelijk maar krijgen een toch mon, ton, son.
Dit komt door de klinkerbotsing (au oei h)
Mon idée, ton opinion, son amie, mon équipe, ton expérience.
Slide 26 - Slide
Prends ton livre!
Livre d'activités A:
Exercice H:
page 46: H Grammaire et écrire
Slide 27 - Slide
Les Adjectifs Possessifs
Oefenen
Slide 28 - Slide
Les devoirs
Leren grammaire H blz. 46
Maken H: 31 a b d
33 a b
Slide 29 - Slide
In deze Franse les ben ik meer te weten gekomen over.......
Slide 30 - Mind map
La fin du cours. À la prochaine!
Slide 31 - Slide
Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!
Slide 32 - Slide
Parler français!
Slide 33 - Slide
Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!
Slide 34 - Slide
Les vacances:
*Qu'est-ce que tu as fait cet été?
Les vacances:
* J'ai été à la plage.
* J'ai visité une ville.
* J'ai visité un musée
* J'ai fait du camping.
Slide 35 - Slide
Les vacances:
*Qu'est-ce que tu as fait cet été?
Les vacances:
* J'ai mangé dans un restaurant.
* J'ai fait les magasins.
* J'ai parlé anglais.
* J'ai fait la grasse matinée
Slide 36 - Slide
Les vacances:
*Qu'est-ce que tu as fait cet été?
Les vacances:
* J'ai été à l'hôtel.
* J'ai fait du vélo.
* J'ai rencontré des amis.
* J'ai été dans un parc d'attractions
Slide 37 - Slide
Les vacances:
*Qu'est-ce que tu as fait cet été?
Les vacances:
* J'ai parlé français.
* J'ai nagé.
* J'ai fait du cheval.
* J'ai fait du sport
