What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
V3 5.3 + 5.4 Overmaat/ondermaat
5.3 Overmaat en ondermaat
5.4 Energie en reactiesnelheid
Overmaat en ondermaat
Rekenen aan reacties met overmaat
Het botsende-deeltjesmodel
1 / 44
next
Slide 1:
Slide
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
This lesson contains
44 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
5.3 Overmaat en ondermaat
5.4 Energie en reactiesnelheid
Overmaat en ondermaat
Rekenen aan reacties met overmaat
Het botsende-deeltjesmodel
Slide 1 - Slide
Uitleg
overmaat en ondermaat
Pauze
Uitleg
energie en reactiesnelheid
Zelf aan de slag
DDD
GMW
Slide 2 - Slide
5.3 Overmaat en ondermaat
Boek nodig voor periodiek systeem achterin!
Schrijf mee in je schrift
Slide 3 - Slide
Massaverhoudingen
Als je koekjes bakt, kan je het recept hiernaast gebruiken:
Met 300 gram bloem is er 150 gram suiker nodig.
Verhouding: 2 : 1
Werkt ook zo met chemische reacties!
Slide 4 - Slide
Overmaat
Overmaat: Dan is er teveel van een beginstof en blijft er over.
Bijv: 400 gram bloem op 150 gram suiker.
Slide 5 - Slide
Ondermaat
Ondermaat: Dan is er van een beginstof te weinig
Bijv: 200 gram bloem op 150 gram suiker.
Slide 6 - Slide
Volledige verbranding vs onvolledige verbranding
Bij een volledige verbranding is zuurstof in overmaat: Er is meer dan genoeg zuurstof om te reageren met de brandstof.
Bij een onvolledige verbranding is zuurstof in ondermaat: Er is genoeg brandstof, maar niet genoeg zuurstof om volledig te reageren.
Slide 7 - Slide
Volledige verbranding vs onvolledige verbranding
Bij een volledige verbranding is zuurstof in overmaat: Er is meer dan genoeg zuurstof om te reageren met de brandstof.
Bij een onvolledige verbranding is zuurstof in ondermaat: Er is genoeg brandstof, maar niet genoeg zuurstof om volledig te reageren.
Slide 8 - Slide
Is zuurstof bij onvolledige verbranding in overmaat of ondermaat?
A
Overmaat
B
Ondermaat
Slide 9 - Quiz
Uitrekenen: welke stof is in overmaat/ondermaat?
4 CuO (s) + CH
4
(g) --> 4 Cu (s) + CO
2
(g) + 2 H
2
O (g)
30 gram CuO toevoegen aan 6,0 gram CH
4
Hoeveel gram CH
4
reageert werkelijk met 30 gram CuO?
1 Bereken de molecuulmassa van CuO en CH
4
Slide 10 - Slide
De vraag
Bereken hoeveel gram zuiver koper er ontstaat bij de verhitting van 30 g koperoxide in aanwezigheid van 6 g methaan (CH
4
)
4 CuO (s) + CH
4
(g) -> 4 Cu (s) + CO
2
(g) + 2 H
2
O
Slide 11 - Slide
Stap 1: Bepalen van de molecuulmassa's
Bepaal wat de massa is van de moleculen die reageren.
Slide 12 - Slide
Wat is de massa van 1 molecuul CuO?
4 CuO (s) + CH
4
(g) -> 4 Cu (s) + CO
2
(g) + 2 H
2
O
A
75 u
B
80 u
C
59 u
D
78 u
Slide 13 - Quiz
Wat is de massa dan van 4 CuO?
4 CuO (s) + CH
4
(g) -> 4 Cu (s) + CO
2
(g) + 2 H
2
O
A
320 u
B
224 u
C
318 u
D
260 u
Slide 14 - Quiz
Wat is de massa van CH
4
?
4 CuO (s) + CH
4
(g) -> 4 Cu (s) + CO
2
(g) + 2 H
2
O
A
18 u
B
12 u
C
13 u
D
16 u
Slide 15 - Quiz
Stap 2: Bepaal de massaverhouding
De massa's die reageren vormen de massaverhouding: 320 gram CuO reageert met 16 gram methaan.
4 CuO
CH
4
Massaverhouding (u)
320
16
Hoeveelheid stof (g)
Slide 16 - Slide
Stap 3: Bereken welke stof in overmaat is
Nu reageert 30 gram CuO met 6 gram methaan
Welke stof is in overmaat?
Om al het CuO te laten reageren is x g methaan nodig
4 CuO
CH
4
Massaverhouding (u)
320
16
Hoeveelheid stof (g)
30
x
Slide 17 - Slide
Stap 3: Bereken welke stof in overmaat is.
4 CuO
CH
4
Massaverhouding (u)
320
16
Hoeveelheid stof (g)
30
1,5
x
=
3
2
0
u
3
0
g
⋅
1
6
u
=
1
,
5
g
Slide 18 - Slide
Stap 3: Bepalen welke stof in overmaat is
Er is dus 1,5 g CH
4
nodig om alle 30 g CuO te laten reageren. Er is 6 gram CH
4
. Er is dus meer dan genoeg CH
4
.
De CH
4
is in overmaat in deze situatie
Slide 19 - Slide
Stap 3: Bereken welke stof in overmaat is.
Stel nou dat we keken over CuO in overmaat was.
4 CuO
CH
4
Massaverhouding (u)
320
16
Hoeveelheid stof (g)
x
6
x
=
1
6
u
6
g
⋅
3
2
0
u
=
1
1
9
g
Slide 20 - Slide
Stap 3: Bepalen welke stof in overmaat is
Er is dus 119 g CuO nodig om alle 6 g CH
4
te laten reageren. Er is 30 g CuO. Er is dus niet genoeg CuO.
Het CuO is in
ondermaat
.
Slide 21 - Slide
Wat was de vraag ook alweer en wat weten we nu?
Bereken hoeveel gram zuiver koper er ontstaat bij de verhitting van 30 g koperoxide in aanwezigheid van 6 g methaan (CH
4
)
4 CuO (s) + CH
4
(g) -> 4 Cu (s) + CO
2
(g) + 2 H
2
O
We weten dat CuO in ondermaat is en CH
4
in overmaat.
Om te berekenen hoeveel Cu er ontstaat, gebruiken we de stof die in ondermaat is.
Slide 22 - Slide
Stap 4: Bereken wat gevraagd wordt
30 g CuO is in ondermaat
4 CuO
4 Cu
Massaverhouding (u)
320
254
Hoeveelheid stof (g)
30
x
x
=
3
2
0
u
3
0
g
⋅
2
5
4
u
=
2
4
g
Slide 23 - Slide
Antwoord op de vraag
Bereken hoeveel gram zuiver koper er ontstaat bij de verhitting van 30 g koperoxide in aanwezigheid van 6 g methaan (CH
4
)
Er ontstaat dus 24 g zuiver koper (Cu) bij de verhitting van 30 g CuO in aanwezigheid van 6 g CH
4
.
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
5.4 Energie en reactiesnelheid
Energieverloop van een chemische reactie
Botsende-deeltjesmodel
Reactiesnelheden verklaren
Slide 26 - Slide
Exotherme reacties
Exotherm: Er komt energie vrij
De beginstoffen staan energie af aan de omgeving.
Slide 27 - Slide
Endotherme reacties
Endotherm: Er is energie nodig.
Er is constant energie vanuit de omgeving nodig om de chemische reactie te laten plaatsvinden.
Slide 28 - Slide
Exotherme en endotherme reacties
Voor beide soort reacties is altijd energie nodig om te beginnen!
Dat is de activeringsenergie.
Bij exotherme reacties is er genoeg energie om daarna zelf te verlopen
Slide 29 - Slide
Energiediagram
Voor beide soort reacties is altijd energie nodig om te beginnen!
Dat is de activeringsenergie.
Bij exotherme reacties is er genoeg energie om daarna zelf te verlopen
Slide 30 - Slide
Energiediagrammen
Beginstoffen moeten eerst energie opnemen om in de
geactiveerde toestand
te komen: de activeringsenergie
Slide 31 - Slide
Reactiesnelheid
Uit H4: drie factoren die invloed hadden op reactiesnelheid gaan we verklaren:
Concentratie
Verdelingsgraad
Temperatuur
Heeft alles te maken met deeltjes die botsen
Slide 32 - Slide
Het botsende-deeltjesmodel
Deeltjes bewegen en deeltjes moeten met elkaar botsen om te reageren.
Twee voorwaarden:
De botsing moet hard genoeg zijn
De botsing moet de juiste richting hebben
Zo'n botsing heet een
effectieve botsing
Slide 33 - Slide
Het botsende-deeltjesmodel
Deeltjes bewegen en deeltjes moeten met elkaar botsen om te reageren.
Twee voorwaarden:
De botsing moet hard genoeg zijn
De botsing moet de juiste richting hebben
Zo'n botsing heet een
effectieve botsing
Slide 34 - Slide
Het botsende-deeltjesmodel
Als je wilt dat een reactie snel verloopt, moet je zorgen voor veel botsingen
Hoe meer botsingen, hoe groter het aantal effectieve botsingen is!
Slide 35 - Slide
Als je de concentratie van de deeltjes vergroot, wat gebeurt er dan met de reactiesnelheid?
A
Reactiesnelheid neemt af
B
Reactiesnelheid neemt toe
Slide 36 - Quiz
Invloed van concentratie op de reactiesnelheid
Bij een grotere concentratie van deeltjes, zijn er meer deeltjes.
Meer deeltjes betekent meer botsingen.
Meer botsingen betekent meer effectieve botsingen
Meer effectieve botsingen betekent een hogere reactiesnelheid.
Meer botsautootjes, meer botsingen!
Slide 37 - Slide
Als je de verdelingsgraad van de deeltjes vergroot, wat gebeurt er dan met de reactiesnelheid?
A
Reactiesnelheid neemt af, want er is meer contactoppervlakte
B
Reactiesnelheid neemt toe, want er is meer contactoppervlakte
C
Reactiesnelheid neemt toe, want er is minder contactoppervlakte
D
Reactiesnelheid neemt af, want er is minder contactoppervlakte
Slide 38 - Quiz
Invloed van verdelingsgraad op de reactiesnelheid
Het contactoppervlakt reageert bij een reactie.
Bij een lage verdelingsgraad is er weinig contactoppervlakte
Bij een hoge verdelingsgraad is er veel contactoppervlakte.
Slide 39 - Slide
Invloed van verdelingsgraad op de reactiesnelheid
Veel contactoppervlakte betekent veel botsingen.
Veel botsingen betekent veel effectieve botsingen.
Veel effectieve botsingen betekent een hoge reactiesnelheid.
Slide 40 - Slide
Als je de temperatuur van de deeltjes verhoogt, wat gebeurt er dan met de reactiesnelheid?
A
Reactiesnelheid neemt af, want de deeltjes gaan langzamer
B
Reactiesnelheid neemt toe, want de deeltjes gaan langzamer
C
Reactiesnelheid neemt af, want de deeltjes gaan sneller
D
Reactiesnelheid neemt toe, want de deeltjes gaan sneller
Slide 41 - Quiz
Invloed van temperatuur op de reactiesnelheid
Bij een hogere temperatuur gaan de deeltjes sneller bewegen.
Hierdoor neemt aantal botsingen toe.
Een botsing met snellere deeltjes zorgt ook dat de kans dat ze hard genoeg botsen groter wordt.
Dit leidt tot meer effectieve botsingen en een hogere reactiesnelheid.
Vuistregel: Bij een temperatuursverhoging van 10 °C gaat de reactie twee keer zo snel.
Snellere botsautootjes: meer botsingen!
Slide 42 - Slide
Samenvattend
Dus met behulp van botsende deeltjes model kan je veranderingen in reactiesnelheid verklaren!
Een reactie kan exotherm of endotherm zijn
Slide 43 - Slide
Opdrachten deze week
§ 5.3: 29, 31, 33, 35
§ 5.4: 36, 38, 41, 44, 45
Blijf oefenen met reactievergelijkingen kloppend maken (blad op magister)!!
Slide 44 - Slide
More lessons like this
V3 Paragraaf 5.3 + 5.4
May 2021
- Lesson with
40 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
V3 5.3 Overmaat/ondermaat
March 2022
- Lesson with
21 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
§ 5.3 Overmaat (en ondermaat)
August 2022
- Lesson with
27 slides
Scheikunde
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
V3 5.3 + 5.4 Overmaat/ondermaat
March 2022
- Lesson with
19 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
H4.4 Overmaat ondermaat
May 2023
- Lesson with
17 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
3V H5.3 Overmaat ondermaat
March 2022
- Lesson with
16 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
H4.4 Overmaat ondermaat
February 2021
- Lesson with
17 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
3V H5.3 Overmaat ondermaat
February 2021
- Lesson with
11 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3