This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Herhaling:
onderwerp en hoofdgedachte;
herhaling tekstdoelen en tekstsoorten;
moeilijke woorden
Slide 1 - Slide
Lesdoelen:
Je kunt leesstrategieën gebruiken
Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen
Je kent de tekstdoelen
Slide 2 - Slide
Wat doe je als je in een folder de openingstijden van een dierentuin zoekt?
A
de hele tekst precies lezen
B
zoekend lezen
C
oriënterend lezen
D
globaal lezen
Slide 3 - Quiz
§ 2 Onderwerp en hoofdgedachte
Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Het onderwerp van een tekst
Iedere tekst gaat ergens over. Je begrijpt een tekst beter als je weet wat het onderwerp is.
Lees de tekst oriënterend
Stel je jezelf de vraag: Waar gaat deze tekst over?
Het onderwerp schrijf je zo kort en precies mogelijk op (geen hele zin maar een paar woorden)
Slide 6 - Slide
Wat is het onderwerp van deze tekst?
In het schooljaar 2019-2020 gingen de centrale examens niet door vanwege Corona. Veel leerlingen vonden dit erg jammer. Ze hadden graag willen ervaren hoe het zou zijn om samen in een gymzaal de examens te moeten maken. Nu er geen examens zijn gemaakt, weten de leerlingen ook niet of ze ooit officieel geslaagd zouden zijn. Hopelijk gaan dit schooljaar de examens wel weer gewoon door.
Slide 7 - Open question
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die het belangrijkste samenvatwat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
Lees de tekst precies
Staat de hoofdgedachte in de inleiding of het slot? Daar staat de hoofdgedachte soms letterlijk in de tekst.
Zo niet, vraag je dan af: Wat is het belangrijkste dat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt? (en stel de hoofdgedachte zelf samen).
Slide 8 - Slide
De hoofdgedachte...
A
staat altijd in de inleiding.
B
staat altijd in het slot.
C
moet je altijd zelf bedenken.
D
staat vaak in de inleiding of het slot.
Slide 9 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 10 - Quiz
§3 Tekstdoelen en tekstsoorten
Je kent de tekstdoelen.
Slide 11 - Slide
Vermeld hier de tekstdoelen die je weet.
Slide 12 - Mind map
Slide 13 - Slide
Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
activeren
C
Amuseren
D
Instrueren/uitleg geven
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
Wat is het doel van dit aanplakbiljet?
A
Informeren
B
activeren
C
Amuseren
D
Instrueren
Slide 16 - Quiz
Tekstdoelen
Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 17 - Quiz
Tekstdoelen
Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Slide
Hij schrijft een recensie in de krant. Wat betekent recensie?
A
vraag over een film of een boek.
B
interview over een film of een boek
C
mening over een film of een boek
Slide 20 - Quiz
Wat betekent het als je een hanenpotenhandschrift hebt?
A
Je schrijft heel netjes.
B
Je schrijft zo slordig dat je het bijna niet kan lezen.
C
Je schrijft een beetje slordig.
Slide 21 - Quiz
De dokter onderzoekt de zwangere vrouw en doet prenataal onderzoek. Wat betekent prenataal onderzoek?
A
onderzoek voor de geboorte van een baby
B
onderzoek na de geboorte van een baby
C
onderzoek tijdens de geboorte van een baby
Slide 22 - Quiz
Ze dragen genderneutrale kleding. Wat is genderneutraal?
A
Kleding voor jongens of meisjes
B
Kleding alleen voor meisjes.
C
Kleding voor alleen jongens.
D
Kleding voor jongens en meisjes.
Slide 23 - Quiz
Lesdoelen gehaald?:
Je kunt leesstrategieën gebruiken
Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen