Fictie: les 1 (setting en sfeer)

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ... heb je enkele begrippen uit jaar 1 herhaald.
  • ... je leert de setting en de sfeer van een verhaal beschrijven

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Even terugblikken..
We gaan een start maken met het onderdeel 'fictie'. 

Bij fictie leer je over verhalen en gedichten. 

Je hebt realistische en non-realistische fictie.

Slide 4 - Slide

Realistisch & non-realistisch

Realistisch= fictie die 'net echt' is.

Niet-realistisch= fictie die niet waar kan zijn. 

Slide 5 - Slide

Jaar 1: perspectieven
In klas 1 heb je het gehad over de hoofdpersoon. Je weet alles van hem/haar, omdat je kunt lezen wat hij denkt en voelt. 

= het perspectief ligt bij hem of haar

Slide 6 - Slide

Jaar 1: perspectieven
Je hebt verschillende perspectieven:
  • ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven
  • hij/zij-perspectief: het verhaal is in hij-vorm/zij-vorm geschreven
  • wisselend perspectief: er wordt gewisseld tussen verschillende personages. Er wordt dan geschreven in de ik-vorm of in de hij-vorm/zij-vorm

Slide 7 - Slide

Inleven & meeleven 
Het perspectief bepaalt in wie jij je inleeft of met wie je meeleeft.

Inleven = kunnen voorstellen hoe het is om iets mee te maken
Meeleven = je wilt graag dat het goed gaat met een personage

Slide 8 - Slide

De setting
  • De plaats, de tijd en de omstandigheden waar het verhaal zich afspeelt.

  • Plaats: in een bepaald land, in een stad of in een dorp, in een restaurant, op school.
  • Tijd: heden (tegenwoordig), verleden, toekomst, een specifiek jaar of seizoen.
  • Omstandigheden: oorlog, zombie-uitbraak, sneeuwstorm, vakantie.

Slide 9 - Slide

De plaats, de tijd en de omstandigheden zijn vaak heel bepalend voor de sfeer.

De sfeer is bijvoorbeeld: griezelig, dreigend, kil, angstig, geheimzinnig, relaxed, romantisch of onbezorgd.
Wat is sfeer?

Slide 10 - Slide

Zelf aan de slag
Je leest éérst de theorie van Cursus 3,  par. 1. Daarna maak je opdr. 1 & 2.


Dit is huiswerk voor a.s. dindsdag!

Ben je klaar?
1. Huiswerk ander vak afmaken.
2. Lezen in je leesboek.

Slide 11 - Slide