Grammatica - Taalkundig Ontleden II

Grammatica
Taalkundig Ontleden II: Werkwoorden
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Grammatica
Taalkundig Ontleden II: Werkwoorden

Slide 1 - Slide

Overzicht:
  • Zelfstandig naamwoord
  • Lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Bijwoord
  • Voorzetsel

Slide 2 - Slide

Overzicht voornaamwoorden:
  1. Persoonlijk voornaamwoord
  2. Bezittelijk voornaamwoord
  3. Wederkerend voornaamwoord
  4. Aanwijzend voornaamwoord
  5. Betrekkelijk voornaamwoord
  6. Vragend voornaamwoord
  7. Onbepaald voornaamwoord
  8. Wederkerig voornaamwoord 

Slide 3 - Slide

'Sommige mensen houden erg van barokmuziek, andere niet.'
Wat zijn 'sommige' en 'andere'?
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Bezittelijk vornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

'De rechters wie de vraag was voorgelegd, spraken zich duidelijk uit.'
Wat is 'wie'?
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Bezittelijk vornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

'Fenna wilde naar de speeltuin, wat haar moeder een goed idee vond.'
Wat is 'wat'?
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Bezittelijk vornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

'Wij vragen ons af wat het juiste antwoord is.'
Wat is 'ons'?
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

'We hebben elkaar gisteren nog gezien.'
Wat is 'elkaar'?
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

'Laten we mekaar nou niet voor de gek houden.'
Wat is 'mekaar'?
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

'Iedereen kan leren zich te verdedigen.'
Wat is 'zich'?
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

'Ieder kind leert rekenen en schrijven.'
Wat is 'ieder'?
A
Onbepaald voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

werkwoorden

Slide 12 - Mind map

Werkwoordsvormen
Werkwoorden geven aan wat iemand doet of wat er gebeurt.
Werkwoordsvormen:
  • Geven de tijd aan.
  • Zetten de zin in bedrijvende of lijdende vorm.
  • Geven de wijs aan: aantonend, aanvoegend of gebiedend.

Slide 13 - Slide

Werkwoordsvormen
Werkwoordsvormen geven de tijd van de zin aan.

Ik ren door het bos.
Ik rende door het bos.

Hij praat over vroeger.
Hij praatte over vroeger.

Slide 14 - Slide

Werkwoordsvormen
Werkwoordsvormen zetten de zin in de bedrijvende of lijdende vorm.
Bedrijvend = actief, lijdend = passief.

De vrienden spelen een spel. - bedrijvend
Een spel wordt gespeeld door de vrienden. - lijdend

Slide 15 - Slide

Werkwoordsvormen
Werkwoordsvormen geven de wijs aan.
  1. Aantonende wijs - geeft feiten of handelen aan
    Ik schrijf hem. / Ik loop.
  2. Aanvoegende wijs - geeft een wens aan
    Leve de koning. / Koste wat het kost.
  3. Gebiedende wijs - drukt een gebod of bevel uit
    Schrijf! / Loop!

Slide 16 - Slide

Werkwoordsvormen
Werkwoorden geven aan wat iemand doet of wat er gebeurt.
Werkwoordsvormen:
  • Geven de tijd aan.
  • Zetten de zin in bedrijvende of lijdende vorm.
  • Geven de wijs aan: aantonend, aanvoegend of gebiedend.

Slide 17 - Slide

Drie soorten werkwoorden
  1. Zelfstandig werkwoord
  2. Hulpwerkwoord
  3. Koppelwerkwoord

Slide 18 - Slide

Zelfstandig werkwoord
  • Staan op zichzelf in een zin
  • Kunnen niet worden weggelaten
  • Altijd maar één zelfstandig werkwoord
    (vaak laatste ww in de zin)

Depay scoort doelpunten voor Oranje.
Ik ben naar de stad gelopen.

Slide 19 - Slide

Hulpwerkwoorden
  • 'Helpen' zin in tijd/vorm te zetten.
  • Kunnen niet op zichzelf staan.

De prijzen van Albert Heijn zijn met 5% gestegen.
Ik heb vorige week mijn verjaardag gevierd.
Zij wil later dokter worden. 

Slide 20 - Slide

Koppelwerkwoorden
  • 'Koppelen' onderwerp aan toestand/eigenschap (aan een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord)
  • De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen 
    (of werkwoorden met dezelfde betekenis als één van die)
Jij bent een leerling.

Slide 21 - Slide

Koppelwerkwoorden
Drie stappen om koppelwerkwoorden te herkennen:
  1. Staat er een vorm van een van de koppelwerkwoorden in de zin? (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen)
  2. Gaat het in de zin om een ‘eigenschap’ of ‘toestand’?
  3. Wordt er iets over het onderwerp gezegd?
    Als je alle vragen met JA kan beantwoorden zit er een koppelwerkwoord in de zin. Als er een vraag is die je met NEE moet beantwoorden, dan heb je geen koppelwerkwoord.

Slide 22 - Slide

Koppelwerkwoorden
Die mevrouw heet mevrouw Van der Zanden.
Zijn broer scheen nogal slim.
Zij is voorzitter.
Zij is voorzitter geweest.
Het huis leek onbewoond.

Ik ben op kantoor. - geen koppelww, maar zelfstandig ww.

Slide 23 - Slide

Telwoorden
  • Hoofdtelwoorden geven een aantal aan.
  • Bepaalde hoofdtelwoorden geven een precies aantal aan:
    Duizend Nieuw-Zeelanders bij stille tocht.
  • Onbepaalde hoofdtelwoorden geven geen precies aantal aan:
    Veel Nieuw-Zeelanders bij stille tocht.
  • Rangtelwoorden geven een plaats in een reeks aan.
    De duizendste beller wint.
  • Rangtelwoorden kunnen ook bepaald of onbepaald (De voorste auto)

Slide 24 - Slide

Voegwoorden
  • 'voegen' de ene zin bij de andere.
  • Nevenschikkende voegwoorden: twee hoofdzinnen:
    Er wordt minder geld uitgegeven aan onderwijs en steeds meer scholen moeten dicht.
  • Onderschikkende voegwoorden: hoofd- en bijzin:
    Nadat Rutte zijn tekst was vergeten, riep hij om zijn adviseur.

Slide 25 - Slide

Overzicht
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord
  • koppelwerkwoord
  • telwoorden: hoofd- en rangtelwoorden
  • voegwoorden: nevenschikkend en onderschikkend

Slide 26 - Slide

'Mijn moeder is servicemedewerker bij IKEA.'
'is' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 27 - Quiz

'Mark was als laatste klaar.'
'laatste' is een...
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 28 - Quiz

'Ik heb de was opgehangen.'
'opgehangen' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 29 - Quiz

'Ik wil later dokter worden.'
'wil' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 30 - Quiz

'Mijn dochter schijnt nogal slim te zijn.'
'schijnt' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 31 - Quiz

'Er zijn drie muizen ontsnapt.'
'drie' is een...
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 32 - Quiz

'Ik heb een oliebol gegeten.'
'heb' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 33 - Quiz

'Ze heet Annelies.'
'heet' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 34 - Quiz

'Er wordt zoveel gezegd door die kinderen.'
'zoveel' is een...
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 35 - Quiz

'Ik heb dat altijd al willen kopen.'
'heb' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 36 - Quiz

'Ik heb dat altijd al willen kopen.'
'willen' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 37 - Quiz

'Ik heb dat altijd al willen kopen.'
'kopen' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 38 - Quiz

'Maar weinig kinderen vonden het leuk.'
'weinig' is een...
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 39 - Quiz

'Ik lees een interessant boek.'
'lees' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 40 - Quiz

'Ik leek er geen last van te hebben.'
'leek' is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
D
geen werkwoord

Slide 41 - Quiz

Aan de slag
Wat: maak opdrachten 7 t/m 10 op blz. 64-65
Hoe: maak de opdrachten samen met de persoon naast je, maar stilletjes
Hulp: overleg met elkaar, anders vinger in de lucht dan kom ik naar je toe
Tijd: 10 minuten
Klaar: maak opdracht 12 van blz. 65
Uitkomst: we kijken de opdrachten gezamenlijk na

Slide 42 - Slide