Verdeel in zinsdelen; noteer het ow&ng
1. De oude man lijkt mij erg eenzaam.
2. De door brand verwoeste boerderij bleek onverkoopbaar.
3. Op school is Wouter altijd een deugniet geweest.
4. Ondanks de omstandigheden is Truus altijd optimistisch gebleven.
5. Wil Eefje later concertpianiste worden?
6. Een klasgenoot van ons schijnt een veelbelovend acteur.