Les 5.8 31 mrt

 Today
  • PW unit 5
  • Short recap grammar: tags
   
  • Work on homework exercises

  • Translate the sentences
    
  • Vocabulary check
    
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 Today
  • PW unit 5
  • Short recap grammar: tags
   
  • Work on homework exercises

  • Translate the sentences
    
  • Vocabulary check
    

Slide 1 - Slide

Vocabulary check
1.   tegenstander
Copy the words and translate them into English.
2.  gooien
3.  oefening
4.  bovendien
5.  goed (niet good!)
6.  speler
7.   leren, bijbrengen
8.  vaardigheid
9.  vangen
10.  schaakmat
timer
3:30

Slide 2 - Slide

Vocabulary check
1.   opponent
Check your answers and correct your mistakes.
2.  throw
3.  exercise
4.  besides
5.  well
6.  player
7.   teach
8.  skill
9.  catch
10.  checkmate

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Tags
He is very handsome, ...... ?

Julie doesn't work in a hotel, ......?

We never watch TV in the afternoon, ......?

Slide 5 - Slide

Tags
Stap 1: Herhaal het werkwoord OF
gebruik do/don't of does/doesn't




Stap 2: Maak het werkwoord ontkennend (-) of bevestigend (+)




Stap 3: Zet het persoonlijk voornaamwoord erachter




Slide 6 - Slide

Tags
Stap 1: Herhaal het werkwoord OF
gebruik do/don't of does/doesn't of did/didn't




Stap 2: Maak het werkwoord ontkennend (-) of bevestigend (+)




Stap 3: Zet het persoonlijk voornaamwoord erachter




Slide 7 - Slide

Tags (verleden tijd)
Stap 1: Het werkwoord




Herhaal het werkwoord als het was of were is:
Jij was boos, toch?    >   You were angry, weren't you?
Bij alle andere werkwoorden gebruik je did of didn't:

Sasha liep gisteren naar huis, toch?  >  Sasha walked home yesterday, didn't she?
Ben was vorige week niet druk, toch?    >  Ben wasn't busy last week, was he?
Hij belde je gisteren niet, toch?  >  He didn't call you yesterday, did he?

Slide 8 - Slide

Tags
Stap 1: Herhaal het werkwoord OF
gebruik do/don't of does/doesn't of did/didn't




Stap 2: Maak het werkwoord ontkennend (-) of bevestigend (+)




Stap 3: Zet het persoonlijk voornaamwoord erachter




Slide 9 - Slide

Translate
1.  Wonnen de vrienden van Eric vorige week een gouden medaille? 
2. Waren die spelers niet zenuwachtig voor hun wedstrijd?
3. Jullie waren gisteren niet thuis(=at home), toch?
4. Die leerlingen studeerden gisteren voor hun geschiedenis(=history) toets.
5. Het publiek moedigde ons vorige week aan, toch?




timer
7:00

Slide 10 - Slide

Study: Vocabulary 5.4 (page 126)
Do: Exercise 41, 42, 44 (page 35-36)


Wednesday the 2nd of April

Slide 11 - Slide