This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Slide 1 - Slide
Opfrissen vorige week
Liza heeft ansichtkaartjes gemaakt op een website voor kerst. Ze wil de kaarten thuis met de hand schrijven en opsturen. Voor het ontwerp en het drukken van de kaarten moet ze het volgende betalen: De totale verzendkosten zijn 2 euro. Het drukken van de kaarten kost 0,20 euro per kaart.
Wat was de woordformule?
Slide 2 - Slide
De woordformule was 2 + 0,20 x aantal kaarten = totaal bedrag
Hoe schrijf je dit korter?
Slide 3 - Open question
Woordformule korte schrijven
Slide 4 - Slide
Schrijf de volgende woordformules korter op: • Kosten in euro’s = 3 + 0,50 x aantal foto’s • Lengte in cm van een kaars = 30 – 6 x aantal brand uren
Slide 5 - Open question
Wat is K als F = 4 K = 3 + 0,5F
A
2
B
14
C
5
D
3,54
Slide 6 - Quiz
Wat is L als U=2 L = 30 - 2U
A
4
B
26
C
56
D
8
Slide 7 - Quiz
Wat gaan we doen
Weektaak
Om 12:45 uur terug voor afsluitende opdracht
Vragen stellen aan Lotte via "Lotte Rossum"
Erik belt in over grafieken opdracht
Slide 8 - Slide
Wat gaan we doen
Weektaak
Om 12:45 uur terug voor afsluitende opdracht
Vragen stellen aan Lotte via "Lotte Rossum"
Erik belt in over grafieken opdracht
Slide 9 - Slide
Wat gaan we doen
Weektaak
Om 12:45 uur terug voor afsluitende opdracht
Vragen stellen aan Lotte via "Lotte Rossum"
Erik belt in over grafieken opdracht
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Hoe is het gegaan?
Les van as donderdag
Afsluitende opdracht
Huiswerk: weektaak
Slide 12 - Slide
Volgens Marc kan de koelkast nooit warmer zijn dan 6 graden. Waarom denkt Marc dit? Hoe haal je dit uit de formule?