HS8 herhaling

Herhaling HS8
1 / 23
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling HS8

Slide 1 - Slide

8.1 tabellen met regelmaat
Je kunt de regelmaat in een tabel benoemen en gebruiken

Slide 2 - Slide

WEL REGELMAAT
GEEN REGELMAAT

Slide 3 - Drag question

Koppel de regelmaat met de juiste tabel
- 20
- 80
+ 20
+ 15

Slide 4 - Drag question

8.2 grafieken
Je kunt een tabel invullen bij een situatie met regelmaat
Je kunt een grafiek tekenen bij een tabel met regelmaat

Slide 5 - Slide

Aron werkt bij een garage. Per week krijgt hij een reiskostenvergoeding van € 2,50. Per uur verdient hij € 5.
Levi heeft een bijbaantje. Per uur verdient hij € 3.
Hij krijgt een reiskostenvergoeding van € 2.
Christy heeft een krantenwijk. Per maand krijgt ze € 5 fietsvergoeding en verdient ze € 3 per adres.

Slide 6 - Drag question

Teken de grafiek bij een tabel
1. wat staat er op de assen
2. zet een puntje op de goeie coordinaten
3. trek en rechte lijn met geodriehoek en potlood
4. controleer of de lijn een RECHTE lijn is

Slide 7 - Slide

Tabel
Grafiek

Slide 8 - Slide

Sleep de juiste tabel naar de juiste grafiek!

Slide 9 - Drag question

8.3 woordformules
Je kunt uitleggen wat een woordformule betekent
Je kunt rekenen met woordformules

Slide 10 - Slide

Nick volgt trompetlessen. Hierbij hoort de woordformule
bedrag (€) = 8 + 17,50 x aantal lessen

Hoeveel moet Nick betalen voor 4 lessen?
A
17,50
B
70
C
78
D
120

Slide 11 - Quiz

Flip volgt keyboardlessen. Hierbij hoort de woordformule
bedrag (€) = 10 + 15 x aantal lessen

Hoeveel moet Flip betalen voor 10 lessen?
A
15
B
150
C
160
D
250

Slide 12 - Quiz

Lisa volgt gitaarlessen. Hierbij hoort de woordformule
bedrag (€) = 20 + 25 x aantal lessen

Hoeveel moet Lisa betalen voor 8 lessen?
A
220
B
250
C
300
D
360

Slide 13 - Quiz

Hanna stort elke maand geld op haar spaarrekening. Hierbij hoort de woordformule
bedrag (€) = 200 + 100 x tijd (maanden)

Hoeveel geld heeft Hanna na 12 maanden?
A
1200
B
1400
C
2000
D
3600

Slide 14 - Quiz

Hans haalt iedere maan geld van zijn spaarrekening. Hierbij hoort de woordformule
bedrag (€) = 800 - 150 x tijd (maanden)

Hoeveel geld heeft Hans na 3 maanden?
A
350
B
450
C
600
D
800

Slide 15 - Quiz

8.5 woordformules veranderen
Je kunt een woordformule aanpassen als de situatie verandert

Slide 16 - Slide


beltegoed (€) = 25 - 0,20 x tijd (minuten)


A
Begingetal
B
Stijggetal
C
Daalgetal

Slide 17 - Quiz


beltegoed (€) = 25 - 0,20 x tijd (minuten)


A
Begingetal
B
Stijggetal
C
Daalgetal

Slide 18 - Quiz

beltegoed (€) = 25 - 0,20 x tijd (minuten)

Welk getal verandert als de kosten per minuut verhoogd worden?


A
Begingetal
B
Stijggetal
C
Daalgetal

Slide 19 - Quiz

beltegoed (€) = 25 - 0,20 x tijd (minuten)

De kosten per minuut worden verhoogd met 0,05 cent. Wat wordt het nieuwe daalgetal?


A
25,5
B
0,25

Slide 20 - Quiz

beltegoed (€) = 25 - 0,20 x tijd (minuten)

Het begingetal wordt verhoogd met 25. Wat wordt het nieuwe begingetal?


A
25
B
50

Slide 21 - Quiz

WAT neem je mee naar de toets?

Slide 22 - Open question

Grafieken tekenen doe je met
A
Pen
B
Pen of potlood
C
Potlood

Slide 23 - Quiz