This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom!
Slide 1 - Slide
nationaal inkomen:
A
het inkomen van de koning
B
de som van alle inkomens in de wereld
C
de som van alle inkomens
D
de som van alle inkomens in een land
Slide 2 - Quiz
Heb je hier te maken met sociale of commerciële beïnvloeding?
Op facebook plaats je een filmpje van je nieuwe I-Phone
A
Sociale beïnvloeding
B
Commerciële beïnvloeding
Slide 3 - Quiz
Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn. Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?
Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon € 20 goedkoper is dan bij Bol.com.
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 4 - Quiz
Welke marketingmix wordt hier gebruikt?
A
prijs
B
plaats
C
personeel
D
product
Slide 5 - Quiz
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen
Slide 6 - Quiz
Wat is geen commercieële beïnvloeding?
A
Coca Cola reclame
B
Jumbo sponsert wielrennen
C
Je neef adviseert je Adidas schoenen te kopen
D
Je mag gratis Fristi proeven in winkelcentrum
Slide 7 - Quiz
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 8 - Quiz
Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet
Slide 9 - Quiz
Wat is een voorbeeld van commerciële beïnvloeding?
A
een klasgenoot vindt dat je een bepaald product beter niet kunt kopen
B
je koopt altijd hetzelfde merk frisdrank
C
in de winkel kies je altijd voor het goedkoopste brood
D
je wilt net zo "cool" zijn als die jongeren in de reclame die op straat dansen
Slide 10 - Quiz
Wat is een hypothecaire lening?
A
Lening voor de koop van een huis
B
Lening voor de koop van een auto
C
Lening voor de koop van een nieuwe bank
D
Lening voor de koop van een nieuwe ps4
Slide 11 - Quiz
Het CBS verzamelt allerlei informatie over onze economie, bijvoorbeeld maandelijks het inflatiecijfer van alle producten in ons land.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Hoe noem je een positief saldo op je bankrekening?
A
Debetsaldo
B
Creditsaldo
Slide 13 - Quiz
Welke van de 3 geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 14 - Quiz
Wat is een primaire behoefte?
A
kleding
B
laptop
C
nieuwe iphone
Slide 15 - Quiz
Welke P van de marketingmix past dit bedrijf hier toe?
A
Product
B
Plaats
C
Prijs
D
Promotie
Slide 16 - Quiz
Een voorbeeld van inkomen uit bezit is...
A
Salaris
B
Winst
C
Verhuur inkomsten
D
Belasting
Slide 17 - Quiz
Wat is het spaarmotief? Meike legt geld opzij om volgend jaar met vakantie te kunnen.
A
Uit voorzorg
B
Voor een doel
C
Voor de rente
D
Voor het geld
Slide 18 - Quiz
Meneer Boet leent geld om een nieuwe auto te kopen. Wat is het leenmotief van Meneer Boet?
A
tijdelijk geld tekort
B
duurzaam consumptie goed
C
onverwachte gebeurtenis
D
huis kopen
Slide 19 - Quiz
Wat betekent schaars in de economie?
A
Als er niet veel van is
B
Als er niet zonder inspanning voldoende van is
C
Als er oneindig van is
D
Als je iets zomaar kan krijgen
Slide 20 - Quiz
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 21 - Quiz
Malou is bang dat haar telefoon kapot gaat. Daarom spaart zij nu al voor een nieuwe. Haar spaarmotief is...
A
Sparen met een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor behoefte
Slide 22 - Quiz
Sarah spaart om een scooter over twee jaar te kunnen kopen. Haar spaarmotief is
A
Sparen met een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor behoefte
Slide 23 - Quiz
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een verjaardagscadeau?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 24 - Quiz
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 25 - Quiz
Waar gaat economie over?
A
Keuzes maken en zorg
B
Salaris en groenvoorziening
C
Goederen en diensten
D
Techniek en gezondheid
Slide 26 - Quiz
De 5 soorten broodjes gezond zijn een voorbeeld van de marketingmix
A
prijs
B
product
C
promotie
D
plaats
Slide 27 - Quiz
Secundaire behoeften zijn:
A
Playstation4
B
Brood
C
Trui
D
iPhone
Slide 28 - Quiz
Bereken de samengestelde rente na 2 jaar sparen: €1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€1040,10
B
€1040,20
C
€1040,30
D
€1040,40
Slide 29 - Quiz
Geld lenen is gevaarlijk, omdat je niet weet
of je de schuld wel kan terugbetalen.
A
ja
B
nee
Slide 30 - Quiz
Wat hoort NIET bij beleggen?
A
Je hebt de kans dat beleggen meer oplevert dan sparen
B
Je kunt je geld nooit helemaal kwijt raken
C
Je loopt meer risico dan bij sparen
D
Bij aandelen aankoop wordt je mede-eigenaar van dat bedrijf
Slide 31 - Quiz
Als de familie Van Binsbergen besluit om de woning te isoleren is ze van plan om het geld hiervoor te lenen. Tot welke soort uitgaven behoren de kosten van de lening om de woning te kunnen isoleren?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste Lasten
Slide 32 - Quiz
Voorbeelden van vrije goederen zijn ..
A
Zon, water en baksteen
B
Rubber, metaal en hout
C
Zon, water, wind
Slide 33 - Quiz
De ECB verhoogt de rente. Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt
D
er is deflatie
Slide 34 - Quiz
Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je kraan?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten
Slide 35 - Quiz
De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing
Slide 36 - Quiz
Iemand met een bijstandsuitkering heeft inkomen uit
A
Bezit
B
Arbeid
C
Overdracht
D
BTW
Slide 37 - Quiz
Wat is een huurhuis voor een behoefte?
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
Slide 38 - Quiz
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 39 - Quiz
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 40 - Quiz
Als je geld leent voor de aanschaf van duurzame consumptiegoederen spreek je van een ..
A
Hypothecaire lening
B
Persoonlijke lening
C
Consumptieve lening
D
Doorlopend krediet
Slide 41 - Quiz
Een auto, nieuwe keuken of een nieuwe badkamer zijn voorbeelden van een ....
A
Langdurig consumptiegoed
B
Duurzaam goed
C
Duurzaam product
D
Duurzaam consumptiegoed
Slide 42 - Quiz
Je gebruikt geld op drie manieren. Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld: als.....................wanneer je iets koopt