1E Cursus 7 Spelling §4 Verkleinwoorden

Nederlands

Cursus 7 
§4 - Verkleinwoorden 





 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Nederlands

Cursus 7 
§4 - Verkleinwoorden 





 

Slide 1 - Slide

Spullen klaargelegd?
  • Lesboek
  • Schrift:  open op een nieuwe bladzijde. 
  • Het onderwerp is: Cursus 7 - §4 - Spelling: verkleinwoorden
  • Etui/ pen / potlood

                  Tas op de grond 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?
  • 15 min. lezen
  • Lesdoelen
  • Vorige les / vragen? 
  • Uitleg cursus 7- §4: verkleinwoorden
  • Aan de slag
  • Lesdoelen
  • Filmpje

Slide 4 - Slide


Eerst... 
lekker 15 minuten lezen! 
timer
15:00

Slide 5 - Slide

Wat gaan we doen?
  • 15 min. lezen
  • Lesdoelen
  • Vorige les / vragen? 
  • Uitleg cursus 7- §4: verkleinwoorden
  • Aan de slag
  • Lesdoelen
  • Filmpje

Slide 6 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • Weet je hoe je verkleinwoorden moet spellen
  • Heb je geoefend met het spellen van verkleinwoorden 

Slide 7 - Slide

Wat gaan we doen?
  • 15 min. lezen
  • Lesdoelen
  • Vorige les / vragen? 
  • Uitleg cursus 7- §4: verkleinwoorden
  • Aan de slag
  • Lesdoelen
  • Filmpje

Slide 8 - Slide

Vorige les 

Noteer het meervoud van de volgende woorden:
a. melodie
b. overheid
c. vlo
d. lied
e. catalogus
f. lam
g. porie
h. abonnee
i. orchidee

Slide 9 - Slide

Vorige les 

Noteer het meervoud van de volgende woorden:
a. melodie                            -  melodieën
b. overheid                          -  overheden
c. vlo                                       -  vlooien
d. lied                                     - liederen
e. catalogus                        - catalogi / catalogussen
f. lam                                       -  lammeren
g. porie                                  -  poriën
h. abonnee                          -  abonnees
i. orchidee                           - orchideeën

Slide 10 - Slide

Wat gaan we doen?
  • 15 min. lezen
  • Lesdoelen
  • Vorige les / vragen? 
  • Uitleg cursus 7- §4: verkleinwoorden
  • Aan de slag
  • Lesdoelen
  • Filmpje

Slide 11 - Slide

Cursus 7- §4 Spelling: verkleinwoorden 
Boek: pag. 251





Let op: proefwerk donderdag 27 maart 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Korte oefening
Uitgang op-je
Uitgang op-pje
Uitgang op-tje
Uitgang op-etje
Uitgang op-je + g wordt k
timer
2:00

Slide 14 - Slide

Theorie (verkleinwoorden)
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

Meestal           =              -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje  
schaar - schaartje
dans - dansje

Slide 15 - Slide

Soort woord met voorbeeld
  1. Woorden met een -m             
    boom
  2. Woorden met een -ng            koning
  3. Achteraan -a, -o of -u                  
    opa, auto, paraplu
  4. Achteraan -y                                   baby
  5. Woorden met cijfers of afkorting     dvd, A4
Regel met voorbeeld
  • -pje
boompje
  • -kje en de -g laat je weg
koninkje
  • extra klinker
opaatje, autootje, parapluutje
  • -'tje
baby'tje
  • -'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje

Slide 16 - Slide

Etalage
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje

Slide 17 - Quiz

Radio
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje

Slide 18 - Quiz

Verdieping
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingke
D
Verdiepinkje

Slide 19 - Quiz

cd
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje

Slide 20 - Quiz

Menu
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje

Slide 21 - Quiz

Instructie
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje

Slide 22 - Quiz

Pony
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje

Slide 23 - Quiz

Tip van de dag!
Twijfel je over een verkleinwoord?
Neem een voorbeeldwoord in je hoofd met dezelfde laatste letter of klank!

Verkleinwoord van cranberry??
Baby eindigt ook met y en dat wordt baby'tje
Dus: cranberry'tje!

Slide 24 - Slide

Vragen? 

Slide 25 - Slide

Wat gaan we doen?
  • 15 min. lezen
  • Lesdoelen
  • Vorige les / vragen? 
  • Uitleg cursus 7- §4: verkleinwoorden
  • Aan de slag
  • Lesdoelen
  • Leertip
  • Filmpje

Slide 26 - Slide

Leertip

Slide 27 - Slide

Leertip
Maak flashcards voor de paragrafen die je moet kennen, dus bijvoorbeeld:

- Bijvoeglijke naamwoorden
- Meervouden
- Verkleinwoorden

Slide 28 - Slide

  • 1. Schrijven
    Schrijf op de voorkant van een flashcard een woord, definitie of vraag op en aan de achterkant het antwoord. Omdat je zelf schrijft onthoud je de stof sneller en beter dan dat je het typt.

  • 2. Leren
    Vervolgens kun je met de flashcards gaan leren. Pak je stapel cards en beantwoord ze stuk voor stuk. Ken je een card? Dan leg je hem apart.

  • 3. Herhalen
    Je leert alleen elke dag de flashcards die je nog niet kent. Heb je een flashcard die je wel kent? Dan leer je die om die drie of vijf dagen. Heb je een flashcard die je nog niet kent? Die leer je elke dag.
Flashcards 
Voorkant
Achterkant

Slide 29 - Slide

Maak flashcards

Je moet voor Nederlands spellingsregels kennen en leren. 
Flashcards kunnen je daarbij helpen.

Benodigdheden:
  • Schaar
  • Blaadje
  • Pen

Maak flashcards voor de paragrafen die je moet kennen, dus bijvoorbeeld:
- Bijvoeglijke naamwoorden
- Meervouden
- Verkleinwoorden

Overhoor jezelf daarna (of elkaar!).
Leertip

Slide 30 - Slide

Herhaal flashcards die je nog niet kent elke dag
Schrijf flashcards zelf
Handige tips

Slide 31 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • Weet je hoe je verkleinwoorden moet spellen
  • Heb je geoefend met het spellen van verkleinwoorden 

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link