laatste les

preparations practise test
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

preparations practise test

Slide 1 - Slide

Learning targets
Grammar subject of your choosing

understanding and being able to answer questions about a text

 strong verbs

Slide 2 - Slide

Welke grammatica onderdeel willen jullie behandelen?
A
adverbs (bijwoorden)
B
past simple vs past continuous

Slide 3 - Quiz

Today's lesson
1.grammar explanation
2.grammar excercise
3.reading excercise
4.learning strong verbs
5. socrative

Slide 4 - Slide

Bijwoord (Adverb)
Een bijwoord is een woord dat iets zegt over:
1. Een ander bijwoord
2. Een bijvoeglijk naamwoord
3. Een hele zin
4. Een werkwoord

Slide 5 - Slide

Adverb of frequency
Hoe vaak iets gebeurt.
Never, ever, often, sometimes, ussually etc.

Waar in de zin?
Voor het hoofdwerkwoord
na een vorm van to be

Vincent is always playing guitar.

Slide 6 - Slide

You (a) are (b) walking (c) so fast!

Always
A
A
B
B
C
C

Slide 7 - Quiz

Adverb of degree
In welke mate iets gebeurt.
Very, almost, just, terribly etc.

Waar in de zin?
Voor het woord waar het iets over zegt.

Kate is very beautiful.



Slide 8 - Slide

Adverb of manner
Bijwoorden die iets zeggen over hoe iets gebeurt.
Vaak zet je -ly achter het bijvoegelijk naamwoord.
Slowly, beautifully, extremely etc.

Waar in de zin?
Na het hoofdwerkwoord of voorwerp.
He ran slowly

Slide 9 - Slide

Adverb of place
Bij woorden die iets zeggen over waar of waarheen.


Waar in de zin?
Achteraan behalve als er een Adverb of time in de zin staat.

I left my key in my room

Slide 10 - Slide

Adverb of time
Bijwoorden die iets zeggen over wanneer iets gebeurt.

Waar in de zin?

Meestal achteraan.

Als je meer nadruk op de tijd wil leggen vooraan de zin. 

Slide 11 - Slide

Adverb of time and adverb of place

Als ze allebei in een zin staan dan komt de plaats voor de tijd.
P komt voor T in het alfabet.

I left my keys in my room yesterday.

Slide 12 - Slide

"The Cardboard Boat Race is a relatively new tradition."
What type of adverb is relatively?
A
frequency
B
degree
C
manner
D
place

Slide 13 - Quiz

"It is an annual event that is held in Cambridge at the end of May week."
What type of adverb can't you find
A
frequency
B
time
C
place
D
manner

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig werken 
Maak het werkblad
10 min tijd-> klassikaal bespreken

Eerder klaar? Oefen de sterke werkwoorden

Slide 15 - Slide

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Slide 16 - Slide

Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?
timer
0:20
A
for, yet, never, ever
B
yesterday, last year, ago, when
C
always, often, usually, never
D
right now, at the moment

Slide 17 - Quiz

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Slide 18 - Slide

Choose the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 19 - Quiz

Choose the correct Past Simple form:
NAC ....... young PSV last week. (defeat)
A
defeat
B
defeated
C
defeats
D
defeateds

Slide 20 - Quiz

Choose the correct Past Simple form:
I ..... him with his test yesterday.
A
didn't helped
B
didn't help
C
helped not
D
didn't helping

Slide 21 - Quiz

Past Continuous
De Past Continuous ('ing- vorm') gebruik je:

- Om aan te geven dat iets een tijdje geduurd heeft in het verleden;

- Als de handeling in de verleden tijd aan de gang was en op een bepaald moment door een andere handeling werd onderbroken;
I was screaming when we hit the sign.

Slide 22 - Slide

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Slide 23 - Open question

Past Continuous
Was/were +werkwoord +ing

I was playing
You were playing
He was playing
We were playing
You were playing
They were playing

Slide 24 - Slide

Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?
timer
0:20
A
when, while
B
always, never, ever, often
C
right now, at the moment
D
yesterday, last week

Slide 25 - Quiz

Past Continous en Past Simple




Past Continuous = al aan de gang ( lang)
Past Simple = iets gebeurde (kort)

Slide 26 - Slide

Past continuous vs Past simple
    We were baking pie, while Jim arrived.  
 
     She was panicking, when she heard the bad news.

I was travelling to Africa, when Julie tried to call me.

Slide 27 - Slide

We ______
(watch) TV when we ______
(hear) a loud noise.
A
were watching - heared
B
was watching - heared
C
were watching - heard
D
was watching - heard

Slide 28 - Quiz

My friends ... the match on TV.
A
have been watching
B
watched
C
were watching
D
are watching

Slide 29 - Quiz

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.
A
were working - finded
B
worked - was finding
C
was finding - works
D
was working - found

Slide 30 - Quiz

Last year I _____
(visit) Paris and Rome.
A
was visiting
B
visited
C
were visiting
D
visitted

Slide 31 - Quiz

zelfstandig leren
Sterke werkwoorden leren
5 minuten

 Socrative openen

Slide 32 - Slide