LJ1 - 6.14 Leesmanieren - LJ2 - 6.11

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

	Vak: Nederlands Hoofdstuk: 6.14 Leesmanieren
1.	Lesopening
2.	Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.	Arrangementen + mini-check
4.	Instructie
5.	Begeleid inoefenen
6.	Zelfstandig werken
7.	Evaluatie

1. Lesopening

LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 286.

LJ2: Pak je leesboek en ga even in stilte lezen. 

2. Lesdoel

Aan het eind van deze les:

- kun je zelf de juiste leesmanier kiezen. 

Leergebiedoverstijgende doelen: 

Denkvermogen

- Realiseert een oplossing volgens plan.

- Formuleert criteria voor de oplossing. 

3. Mini-check + arrangementen

Verdiept --> 8 of hoger: Jessica, Gijs, Jochem & Jamie.

Jullie maken zelfstandig opdracht 34, 35 en 37 op blz 286 t/m 290.

De rest doet mee met de instructie.

Stel je voor: je wilt weten wat het onderwerp is van een tekst.

Welke leesmanier kies je?

1. verkennend
2. zoekend
3. grondig

Stel je voor: je wilt snel weten wat er allemaal in Amsterdam te zien is.

Welke leesmanier kies je?

1. verkennend
2. zoekend
3. grondig

Stel je voor: je vindt het onderwerp van een tekst interessant. Je wilt er meer over weten.

Welke leesmanier kies je?

1. verkennend
2. zoekend
3. grondig

herhalen

• hoeveel alinea's?
• hoeveel tussenkopjes?
• waar vind je de inleiding?
• waar vind je het middenstuk?
• waar vind je het slot? 

Wat is het tekstdoel?

1. informeren
2. amuseren
3. overhalen
4. uitleggen

Wat is het tekstsoort?

1. informerende tekst
2. amuserende tekst
3. aansporende tekst
4. uiteenzettende tekst

Wat is de tekstvorm?

1. artikel
2. schoolboektekst
3. handleiding
4. nieuwsbericht

Wat is de indeling van het de inleiding?

1. kernzin, dan voorbeeld
2. kernzin, dan uitleg
3. voorbeeld, dan kernzin
4. uitleg, dan kernzin

5. Begeleid inoefenen

6. Zelfstandig werken

Je maakt nu zelfstandig opdracht 34, 35 en 37 op blz 286 t/m 290.

Ben je klaar?

Dan kijk je de opdrachten na.

Daarna ga je in stilte lezen.

1. Lesopening

Pak je boek van Nederlands en open deze op blz. 273

Huiswerk controle: 

-

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen

Aan het eind van deze les:

- heb je de schooltaalwoorden uit blok 1-5 herhaald; 

- begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit de teksten;

- heb je herhaald wat je in blok 1-5 over woorden en taal hebt geleerd.

Leergebiedoverstijgende doelen:

Denkvermogen

- Realiseert een oplossing volgens plan.

- Formuleert criteria voor de oplossing. 

3. Arrangementen + Mini-check

Verdiept (een 8 of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check

Wat is een synoniem?

1. Een ander woord met een andere betekenis
2. Een ander woord met dezelfde betekenis
3. Hetzelfde woord met een andere betekenis
4. Hetzelfde woord in een andere taal

Wat is een synoniem voor:
misdadiger

1. crimineel
2. gevaar
3. risico
4. opmerkelijk

Wat is het tegenovergestelde van:
overeenkomst

1. privé
2. verschil
3. actief
4. Achteraf

Wie maakt wat? 

Had je alle vragen goed, dan ga je aan de slag met opdracht 1 t/m 7 op blz. 273 t/m 275. 

De rest doet mee met de instructie.

Woorden die hetzelfde betekenen noem je synoniemen.

Bijvoorbeeld:

smerig en vies

snel en vies

Uitleg synoniem

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

 tegenovergestelde woorden zijn woorden die het tegenovergestelde van elkaar betekenen

Bijvoorbeeld:

licht - donker

moeilijk - makkelijk

dag - nacht 

Soms lees je in een tekst een moeilijk woord. Je kunt dan kijken of andere woorden in de tekst je iets vertellen over de betekenis van dat moeilijke woord. Dat kan zijn:

Betekenis zoeken van moeilijke woorden in een tekst

• omschrijving van het moeilijke woord;
• synoniem van het moeilijke woord, een woord dat hetzelfde betekent;
• tegenovergestelde van het moeilijke woord.

Tijdens deze fase richt je de aandacht van de leerlingen op de lesstof en activeer je de voorkennis.

Als je een tekst leest over een bepaald onderwerp, staan daar vaak moeilijke woorden in. 

Klopt de tekst dan nog? Dan hoef je het woord niet op te zoeken in het woordenboek.

Wat te doen bij moeilijke woorden in een tekst?

• Vervang het moeilijke woord door een makkelijk woord dat hetzelfde betekent (synoniem);
• Vervang het moeilijke woord door een omschrijving die in het thema past.

Tijdens deze fase richt je de aandacht van de leerlingen op de lesstof en activeer je de voorkennis.

5. Begeleid inoefenen

Vind je het nog lastig?

Geef aan wat je nog lastig vindt en dan maken we een bijbehorende opdracht samen. 

6. Zelfstandig werken

LJ1: Je maakt nu zelfstandig opdracht 34, 35 en 37 op blz 286 t/m 290.

LJ2: Je maakt zelfstandig 6.11 opdracht 1 t/m 7 op blz. 273 t/m 27.

Ben je klaar?

Dan kijk je het werk na en verbeter je. 

Daarna ga je in stilte lezen. 

7. Evaluatie LJ1

Hoe ging de les?

Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- kun je zelf de juiste leesmanier kiezen?

                         

7. Evaluatie LJ2

Hoe ging de les?

Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

Evaluatie lesdoelen:

- heb je de schooltaalwoorden uit blok 1-5 herhaald? 

- begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit de teksten?

- heb je herhaald wat je in blok 1-5 over woorden en taal hebt geleerd?

 

Huiswerk & Toetsen

Huiswerk LJ1: 

Donderdag 6 juli

6.14 opdracht 26, 27, 28, 30 & 31

Huiswerk LJ2: 

Donderdag 6 juli

6.7 + 6.8 opdracht 2, 3 en 4. 

Toetsen LJ1: 

-

Toetsen LJ2: 

-