Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden

Weekplanning
Spelling: Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden
Lezen: Deelonderwerpen
Creatief schrijven
Vandaag

Les 2, week 36
Les 3, week 36
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weekplanning
Spelling: Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden
Lezen: Deelonderwerpen
Creatief schrijven
Vandaag

Les 2, week 36
Les 3, week 36

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Huiswerk nakijken
  2. Hoe zat het ook alweer met....
  3. Spelling: Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden
  4. Huiswerk

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Hoe zat het ook alweer met...

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp



  • beschrijft in één woord / enkele woorden waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte



  • een samenvatting van de tekst in één zin.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
  • 1 de selectie van je vrienden / hoe je je vrienden uitkiest
  • 2 Dat zie je aan de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de illustratie.
  • 3 Nee, er staat in de tekst dat je in het echte leven wordt gestuurd bij de selectie van je vrienden.
  • 4 met iemand in contact komen / iemand ontmoeten
  • 5 het beperkte aantal plekken waar je komt
  • 6 bijna nooit
  • 7 (1) Onze vrienden komen uit dezelfde sociale klasse. (2) De kamer van onze vrienden ziet er ongeveer net zo uit als die van ons. (3) Onze vrienden houden van dezelfde muziek als wij. (4) Onze vrienden kleden zich hetzelfde als wij. (5) Onze vrienden komen uit de buurt waar we wonen. (6) Onze vrienden zijn ongeveer even oud als wij.
  • 8 eigen antwoord
  • 9 eigen antwoord

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk nakijken
Waar? 
Bladzijde 12 tot en met 16

Waarover?
Onderwerp en hoofdgedachte

Welke opdracht?
1, 2 en 4


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2
  • 1 een scholierenuitwisseling (tussen een school in de Canadese stad Kelowna en de Nederlandse stad Veendam)
  • 2 dat er een speciale band (relatie) tussen de twee steden is
  • 3 a motivatie (al. 1): reden waarom je iets doet
  • b aanbeveling (al. 1): uitspraak dat iemand (of iets) geschikt is
  • c fascinerend (al. 1): boeiend; erg interessant
  • d voorbeeldig (al. 4): zo goed dat het als voorbeeld kan dienen
  • e regiment (al. 5): groep van vijfhonderd tot duizend soldaten
  • f hechter (al. 5): nauwer verbonden; inniger
  • g veteranen (al. 5): oud-militairen
  • h traditie (al. 5): gewoonte die al lang bestaat
  • 4 de Tweede Wereldoorlog
  • 5 (1) het verschil in dagindeling; (2) het eten
  • 6 Ze heeft het gevoel dat het haar schuld zou zijn als Han het niet naar zijn zin heeft of als hij zich verveelt.
  • 7 de traditie dat er inwoners van Kelowna aanwezig zijn in Veendam bij de Dodenherdenking en op Bevrijdingsdag
  • 8 eigen antwoord


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4
  • 1 het verschil in behandeling van huisdieren en slacht- of proefdieren – De tekst geeft antwoord op de vraag waarom we huisdieren anders behandelen dan slacht- of proefdieren (zie de laatste zin van alinea 2).
  • 2 eigen antwoord
  • 3 a volwaardig (al. 1): compleet; voor honderd procent
  • b met de nek aankijken (al. 1): afkeurend bekijken
  • c hormoon (al. 4): stofje dat processen in je lichaam beïnvloedt
  • d socialer (al. 4): met meer gevoel en begrip voor anderen
  • e neiging (al. 5): gewoonte
  • f invoelend vermogen (al. 5): talent om je in te leven
  • g conflict (al. 7): botsing van tegenstrijdige gevoelens
  • h ethiek (al. 9): opvatting over wat goed en slecht is
  • i emoties (al. 10): gevoelens
  • j onderscheid (al. 10): verschil


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4
  • 5 Zij voelen zich door die huisdieren sociaal gesteund.
  • Of: Zij zien die huisdieren als meelevende wezens met menselijke eigenschappen.
  • 6 (1) Je verandert je gedrag: je stopt met vlees eten en gebruikt geen producten meer die op dieren getest zijn. (2) Je beschouwt sommige dieren als minder gevoelig, slim en zelfbewust.
  • 7 het onprettige gevoel dat je als dierenliefhebber dieren slacht en opeet en ze gebruikt voor dierproeven / het onprettige gevoel dat je als dierenliefhebber dieren iets aandoet
  • 8 (1) Veel mensen zeggen dat varkens dom en vies zijn. (al. 9)
  • (2) Bovendien is de afstand tussen ons en bijvoorbeeld veedieren groter, […]. (al. 9)
  • 9 Ze zien er schattig uit.
  • 10 ons verzorgingsinstinct / de neiging om mensen- en dierenbaby’s te willen verzorgen en beschermen


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je hoofdletters, punten, vraagtekens, komma's en uitroeptekens gebruiken.
Aan het einde van de les kun je verkleinwoorden correct spellen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Interpunctie: punt
  • Een punt schrijf je aan het einde van een zin.


  • Bijvoorbeeld: Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Interpunctie: vraagteken
  • Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.



  • Bijvoorbeeld: Weet jij wat voor weer het vandaag wordt? 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Interpunctie: uitroepteken
  • Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.



  • Bijvoorbeeld: Daar is eindelijk de zon! 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Interpunctie: komma
  • Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.


  • In de volgende gevallen schrijf je een komma:
  • 1. Tussen twee persoonsvormen
  • Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
  • 2. Voor verbindingswoorden:
  • Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Basisregel
Meestal maak je een verkleinwoord door -je, -pje, -tje of -etje achter het woord te zetten.
Bijvoorbeeld:
De rups -  het rupsje
De boom - het boompje
De maan - het maantje
De man - het mannetje

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de stok'?
A
het stokje
B
het stoktje
C
het stokketje

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Uitzondering 1
Eindigt het woord op een -a, -o of -u, dan verdubbel je de klinker. 
Bijvoorbeeld:
De auto - het autootje
De opa - het opaatje
Het menu - het menuutje

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de bon'?
A
het bontje
B
het bonnetje

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Uitzondering 2
Soms moet je de klinker in het midden van het woord verdubbelen.
Bijvoorbeeld:
Het gat - het gaatje
Het blad - het blaadje

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de paraplu'?
A
het paraplutje
B
het parapluutje
C
het paraplu'tje

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'het glas'?
A
het glasje
B
het glaasje

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Uitzondering 3
Eindigt het woord op een -y die je uitspreekt als ie, of op een -u die je uitspreekt als oe, dan schrijf je -'tje. 
Bijvoorbeeld:
De baby - het baby'tje
De tiramisu - het tiramisu'tje

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Uitzondering 4
Een verkleinwoord van een cijfer, een letter of een afkorting schrijf je ook met een apostrof (').
Bijvoorbeeld:
De cd - het cd'tje
De 5 - het 5'je

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de pony'?
A
het ponytje
B
het ponietje
C
het pony'tje

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de dvd'?
A
het dvdtje
B
het dvd'tje

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Uitzondering 5
Eindigt een woord op -ing, dan haal je de g weg en schrijf je -kje.
Let op: soms gebruik je ook -etje.
Bijvoorbeeld:
De koning - het koninkje
De ring - het ringetje

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Uitzondering 6
Eindigt een woord op -i, dan voeg je een extra -e toe. 
Eindigt een woord op -é, voeg je ook een extra e toe en haal je het accent weg.
Bijvoorbeeld:
De taxi - het taxietje
Het café - het cafeetje

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de coupé'?
A
het coupeetje
B
het coupé'tje

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'het alibi'?
A
het alibi'tje
B
het alibietje

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van 'de paling'?
A
het palinkje
B
het palingkje
C
het palingetje

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 34 - Mind map

This item has no instructions

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Regel 3: aardrijkskundige namen, volken en talen
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Ik snap deze stof.
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll

This item has no instructions

Huiswerk
Waar? 
Bladzijde 34 tot en met 35

Waarover?
Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden
Welke opdracht?
1, 3 en 5

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja

Slide 47 - Slide

This item has no instructions