WVO les 3

• Zorg en Welzijn
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

WVO Hoofdstuk 3

Wat gaan we doen?

- terugkijken op de vorige les (hoofdstuk 1)

- Uitleg Hoofdstuk 3

- Maak 3.1 t/m 3.5

- Praktijk: Hoofdstuk 2 deelopdracht 1, 2, 3. 

In welke twee groepen worden volwassenen ingedeeld?

1. Jongvolwassenen en volwassenen
2. Jongeren en volwassenen
3. Volwassenen en ouderen
4. Tieners en jongeren

Wat is een midlife crisis?

1. Dit betekent dat je jezelf nog moet ontwikkelen
2. Dit betekent dat je ongeveer op de helft bent en nadenkt over wat je verder moet.
3. Dit betekent dat je alles al hebt ontwikkeld
4. Dit betekent dat je oud bent en dat je niet meer kan leren.

Welke ziekte heeft mevrouw van der laan in het voorbeeld?
Mevrouw van der Laan vergeet steeds vaker dingen. Ze laat regelmatig het gasfornuis aanstaan.

1. Midlife crisis
2. Overgang
3. Dementie
4. Hart zieke

Wat is een voorbeeld van een zintuig?

1. Eten
2. Lopen
3. Voelen
4. Zitten

Bij welke ontwikkeling hoort het achteruit gaan van zintuigen.

1. Lichamelijke ontwikkeling
2. geestelijke ontwikkeling
3. Motorische ontwikkeling
4. Sociale ontwikkeling

Wat betekent pensionering?

1. Dat je een andere baan hebt.
2. Dat je ontslag krijgt
3. Dat je niet meer hoeft te werken
4. Dat je gaat solliciteren

Wat hoort bij de cognitieve ontwikkeling?

1. Lopen
2. Samenwerken
3. Tekenen
4. Leren

Welke activiteit hoort bij de cognitieve ontwikkeling?

1. Kruiswoordpuzzels
2. Hardlopen
3. Knutselen
4. Muziek maken

Nienke is 28 jaar oud. In welke groep valt zij?

1. Jongvolwassenen
2. Kinderen
3. Ouderen
4. Volwassenen

Waar zorgt de cognitieve ontwikkeling voor bij volwassenen?

1. Een volwassene doet geen nieuwe kennis of vaardigheden op.
2. Een volwassene krijgt een beter geheugen
3. Een volwassene neemt minder snel informatie op.
4. Een volwassene neemt sneller informatie op.

Bij welke ontwikkeling past dit?

De omgang met anderen en de emotionele ontwikkeling over emoties en gevoelens.

1. Lichamelijke of motorische ontwikkeling
2. Cognitieve ontwikkeling
3. Sociale ontwikkeling

Bij welke ontwikkeling past dit?

De ontwikkeling van het lichaam en de motoriek.

1. Lichamelijke of motorische ontwikkeling
2. Cognitieve ontwikkeling
3. Sociale ontwikkeling

Bij welke ontwikkeling past dit?

De ontwikkeling van het denken, waarnemen, het geheugen en de spraak en taal.

1. Lichamelijke of motorische ontwikkeling
2. Cognitieve ontwikkeling
3. Sociale ontwikkeling

Doelstellingen

• Aan het eind van dit hoofdstuk:
  
• Weet je hoe je kunt werken vanuit de zelfregie van de cliënt;
  
• Kun je de cliënt motiveren in het vinden van eigen oplossingen;
  
• Kun je de zelfredzaamheid van de cliënt stimuleren.
  

Wat betekent zelfregie voor de mensen zelf?

Zelfregie gaat over vier zaken:

Eigenaar

Kracht

Motivatie

Contacten

Eigenaar van eigen leven

Zelf keuze laten maken.

Neem de tijd.

Verdeel de keuze in kleine stappen.

Keuzemogelijkheden op een rijtje met gevolgen.

Geef zoveel mogelijk informatie.

Probeer zelf niet te oordelen.

Geef de cliënt het gevoel dat hij het zelf kan.

Accepteer het besluit van de cliënt en geef ondersteuning daar waar dit nodig is.

Kracht

• Vraag naar sterke punten.
• Vraag hoe zij/hij eerder problemen heeft opgelost.
• Geef voorbeelden van zaken die hij/zij geleerd heeft.
• Geef complimenten als iets lukt.
• Ondersteun wanneer iets niet lukt, maar zoveel mogelijk zelf.
• Moedig iemand aan nieuwe dingen te proberen.

Motivatie

Motivatie is het gevoel dat je nodig hebt om aan iets te beginnen en dat ook af te maken.

• Vraag wat er goed is gegaan in hun leven.
• Vraag wat ze een goed gevoel geeft.
• Vraag wat je voor hen zou mogen toveren.
• Geef de tijd.
• Oordeel niet.
• Ondersteun waar nodig.
• Benoem het plezier wat je ziet als ze erover vertellen.

Contact

• Je helpt mensen bij het opzoeken van oude contacten.
• Je probeert samen het contact te herstellen na ruzie.
• Je helpt de cliënt in actie te komen om zelf mensen te zoeken.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaam is dat mensen zichzelf kunnen redden, voor zichzelf kunnen zorgen. Hij/zij gaat zelfstandig door het leven, weet zichzelf te redden.

Doe je iets zelfstandig, dan voelt dat goed.

Belangrijk is dat je als begeleider cliënten stimuleert zelf dingen te doen.

Stimuleren betekent aanmoedigen.                                    

Wat gaan we doen?

- terugkijken op de vorige les (hoofdstuk 1)

- Uitleg Hoofdstuk 3

- Maak 3.1 t/m 3.5

- Praktijk: Hoofdstuk 2 deelopdracht 1, 2, 3. 

Doelstellingen hebben we dit bereikt?

• Aan het eind van dit hoofdstuk:
  
• Weet je hoe je kunt werken vanuit de zelfregie van de cliënt;
  
• Kun je de cliënt motiveren in het vinden van eigen oplossingen;
  
• Kun je de zelfredzaamheid van de cliënt stimuleren.